dan ook nimmer gesproken. En terecht. Maar dit neemt niet weg, dat nagenoeg in "denzelfden tijd, waarin het juist ontworpen en logisch geoordeelde stelsel een modern georganiseerd (hetgeen uiteraard" insluit modern uitgerust en bewapend) en mobiel veldle ger op Java eischte voor het hierboven aangeduide beperkte doel, tier wille van de „veiligstelling van den gulden" zoodanig zware offers van het leger werden gevergd, dat het instede van beter, eer minder geschikt werd om de het toegedachte taak te vervul len. De daartoe allernoodzakelijkste zaken werden het onthouden. En in die mate „werkte" de bezuiniging bij het leger, dat bij de behandeling van de vlootwet 1924 in de Tweede Kamer minister de Graaft aan de verklaring, dat hij, -en niet alleen in het belang van de uitvoering van de vlootwet een voortzetting van de versobering van 's Lands dienst noodig achtte, kon toevoegen dat het leger het zijne daartoe reeds had bijge- dragen. Inderdaad! Dat was in 1923. Wij naderen thans een teer en tevens zeer belangrijk punt, dat ons noodzaakt om, voor wij verder gaan, een oogenblik stil te staan bij de begrippen neutraliteitsschending en neutraliteits- handhaving. Het is niet zonder schroom, dat wij hiervoor de aan dacht vragen, nadat Nederland gedurende vier achtereenvolgende jaren niets anders heeft gedaan dan zorg te dragen voor de hand having van zijn onzijdigheid, en men dus zou mogen onderstellen, dat de hanteering dezer woorden niet tot misverstand aanleiding mag geven. De geschiedenis van de vlootwetten heeft de juistheid van&zulk een onderstelling helaas allerminst bevestigd. Wij nu wen- schen niet te worden misverstaan. Ons standpunt tevens, naar wij mogen aannemen, het alge meen ingenomen standpunt is, dat ons land menschelijkerwijze gesproken in den Pacific nimmer zelfstandig oorlogspartij zal behoeven te zijn. Bij een conflict tusschen andere mogendheden zal het er naar streven, daarbuiten te blijven. Het zal daartoe zijn neutraliteitsplichten hebben te vervullen met een pijnlijke nauwgezetheid en hebben te waken en op te treden tegen neu- traliteitsschendingen. Deze schendingen kunnen van zeer eenvoudigen aard zijn; onbewust, in welk geval met een vingerwijzing onzerzijds zal kunnen worden volstaan; bewust, waarbij de belligerent ten doel heeft, zich faciliteiten voor zijn optreden tegen den vijand te ver schaffen, van welken aard dan ook. De door ons tegen zulke schendingen van eenvoudigen aard te ondernemen actie zal, vol gens het oorlogsrecht, niet als vijandige daad mogen worden aan gemerkt. Geen oorlogvoerende zal, in zulke gevallen, daaraan denken, mits wij slechts naar beide zijden gelijkelijk optreden en 613

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 5