Het stelsel van directe 11 e u t r a 1 i t e i t s li a 11 d-
having, waarbij de „c r i t i e k e' punten op den
voorgrond staan, eischt voor Java een modern georgani
seerde, mobiele strijdmacht te land, het doeltreffendste en
minst kostbare instrument ter beveiliging van de op het hoofd
eiland gelegen belangrijke punten. Het eischt krachtige bezetting
door de landmacht van de „critieke" punten in de buitengewesten.
Het eischt een vloot van klein materieel, welke haar rendement
voor een aanzienlijk gedeelte zal hebben te danken aan het feit,
dat de schender onzer neutraliteit met een transportvloot van
eeltige beteekenis zal moeten komen, dank zij de bezetting dooi
de landmacht van de begeerde punten. Het eischt voor die vloot
een beschermd steunpunt.
De neutraliteitshand having in het overige
o-edeelte van den archipel geschiedt door de vloot,
zooals die op grond van de vorenstaande beginselen zal zijn
samengesteld, naar haar beste kunnen; incidenteel als het geval
ertoe staat gesteund door de landmacht ter plaatse,
alweer naar haar beste kunnen. Dit gedeelte van de taak is, daar
het hier „eenvoudige" schendingen betreft, secundair en moet
als zoodanig worden behandeld, wat nog geen verwaarloozing
beteekent.
Men zou kunnen opwerpen dat het zal kunnen voorkomen, dat een
belligerent ondanks onze vertoogen een ander dan de door ons
„critiek" genoemde punten in den archipel bezet en daarmede
een „ernstig" geval van neutraliteitsschending schept. De taak
van ónze vloot als repressief element treedt dan op den voorgrond.
Het behoeft geen bepaalde eisch te zijn den vijand dan met geweld
het bezit van dat punt te ontzeggen. Reeds veel kan worden be
reikt, door dien vijand te dwarsboomen in de plannen, welke hij
met die bezetting beoogt. Men vergete bij de beschouwing van
dit geval echter niet, dat het punt waarom het dan gaat van se
cundair belang zal zijn, dat dfe meutraliteitsschender, juist omdat
hij zich tot zulk een punt bepaalde, bewijs gaf van zwakte en dat
wij in den oorlog gerakende de „critieke" punten in ons
bezit zullen hebben en den vijand het gebruik daarvan voor
hem van zoo vitaal belang zal moeten ontberen. Gegeven die
zwakte' (relatieve zwakte) is zelfs de vraag gewettigd; of die
belligerent dan wel tot een zoodanige bezetting zal overgaan,
welke hem ons als vijand zal bezorgen, met alle, ook moreele con
sequenties daaraan verbonden. Naar onze overtuiging moet het
antwoord op die vraag ontkennend luiden. Onze stelling is dan
ook, dat een oorlogvoerende, die niet genoeg strijdkrachten kan
afzonderen voor het nemen van onze „critieke" punten, niet zal
overgaan tot een „ernstige" schending op een punt van secundair
belang.
621