m. aanzien van het psychotechnisch onderzoek, van helaas juist vele der meest vooraanstaande practische beoefenaren van een bepaald beioep. Zij staan er a priori als regel afwijzend, tegenover omdat zij zich veelal onderbewust op het standpunt stellen: „Wat wil men met al die speciale experimenten; ik ben toch ook zonder deze een goed vliegenier geworden". Een bevestiging van deze bewering ligt besloten in een slotop merking van den geachten schrijver waarin hij zegt: „Naar mijne overtuiging zal op den duur „b 1 ij ken dat vr ij wel ieder gezond en normaal „ontwikkeld, niet al te jong of te oud mensch, „die de animo en den moed voor het vliegen „bezit, tot een goed vlieger opgeleid zal kun nen worde n". i Uit deze zinsnede blijkt m. i. onvertroebeld de overschatting van de opleiding, een op zichzelf prijzenswaardig enthousiasme, dat men bij iederen goeden opleider, voor welk beroep ook, bijna steeds aantreft, en dat weer een primaire grondslag vormt voor de neiging tot vijandige instelling, ten aanzien van de psychntechniek. Ik meen hier tegen deze onbewezen opvatting van schrijver met de meeste ernst te moeten opkomen. Momenteel beschik ik ten aanzien van vliegeniers niet over voldoende cijfers, maar ik meen de werkelijkheid geen geweld aan te doen, wanneer ik hier gebruik maak van cijfers van de daar aan zeer verwante, maar psychologisch minder gecompliceerde, verkeersberoepen, n. 1. die van chauffeur en trambestuurder. Wanneer bovenstaande stelling waar is voor de vliegeniers, dan zou dit ongetwijfeld ook waar moeten zijn voor laatstgenoemden. De onderzoekingen van TRAMM hebben evenwel bewezen, dat scholing niet hetzelfde doet als psychotechnisch onderzoek. Hij geeft het volgende beeld van de door schuld veroor zaakte ongevallen en botsingen van trambestuurders. -(cf°hL1 Spatieering van mij, v. S. 685 cnr 9ep. i 11 3 V 5 S 7 6 9 10 11 12 li 1* 15 (6 17 18 19 20 21 Monatt nach der Anfernung

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 19