door de overtuiging gevestigd wordt dat het vraagstuk van het
voorafgaand geschiktheidsonderzoek reeds opgelost is. Dit nu
acht ik wèl een gevaar.
Een alleen toonen van de voorzijde van de medaille bevordert
het postvatten van een verkeerde appreciatie. Ik heb getracht ook
de keerzijde te belichten. Het beschouwen van de beide zijden
kan niet anders dan bijdragen tot de vorming van een juist inzicht.
Een rechtstreeksch gevaar kan ook gelegen zijn in de aan
wezigheid van een specialen vliegmedischen dienst. Een zoodanig
instituut bestaat reeds bij de Nederlandsche Luchtvaart-atdeelmg;
de eerste leider ervan was Dr. Van Wulfften Palthe. Ook h. t. h is
de instelling van een vliegmedischen dienst aanstaande. Het
gevaarlijke ligt daarin, dat de leider van een zoodanigen dienst,
ook al is hij volkomen te goeder trouw, de neiging zal hebben
te spoedig te willen komen tot positieve resultaten, in casu to.
het vaststellen van bepaalde streng omschreven eischen waaraan
een adspirant vóór toelating zal hebben te voldoen. Het in het
Ocifobernummer besprokene omtrent de eischen voor het binocu-
laire zien is daarvan een voorbeeld. Alleen iemand in staat tot
scherpe kritiek ten aanzien van zijn eigen voortbrengselen zal zien
aan die natuurlijke neiging kunnen onttrekken. Een in het a ge
meen eenigszins „werende" houding van hoogerhand is daarom
ten zeerste gewenscht). De Heer Van Saarloos verwijt mij verder
dat ik een psycho-technische bespreking tracht te belichten met
een beschouwing, thuis behoorende op vliegmedisch gebied, i ïag
ik mijn geachten opponent er opmerkzaam op maken dat ook hij
zij het slechts kort de gezichtsfuncties in zijn studie
bespreekt?
Bij nadere lezing van het door mij geschrevene zal hij voorts op
merken, dat ik te betrokkener plaatse, evenals op andere waar
dat noodig was, de uitdrukking „psycho-techmschzorgvuldig
vermeden heb. Ook uit deze omstandigheid moge hem blijken dat
het doel dat ik beoogde, niet was het leveren van een bestrijding
van zijn studie, maar het geven van een waarschuwing tegen een
overschatting van een voorafgaand onderzoek naar den vhegaameg
in het algemeen
De Heer v. S. oefent voorts kritiek op enkele door mi] „e-
uite meeningen. Mijn overtuiging, dat vrijwel ieder gezond en
normaal ontwikkeld inensch, mits de animo en den moed voor
het vliegen bezittende, tot een goed vlieger opgeleid zal kunnen
worden, bestrijdt hij door het verstrekken van gegevens betrek
king hebbende op andere verkeersberoepen. Ik zou willen W1jzen
op een fundamenteel verschil tusschen deze beroepen en heft
vliegen. Voor auto- en trambestuurders is een snelle reactie
verelscht, voor vliegeniers treedt een snelle reactie minder op den
voorgrond dan een rustige. Verder is het zeer de vraag of de
door hem bedoelde personen gerekend konden worden tot de ge-
690