thans waar het zich aan te houden heeft. En meent men werkelijk, dat
dit land lijdelijk zal blijven toezien als wij de verdediging dier havens
op zulk een schromelijk wijze blijven verwaarloozen als thans het geval
is, en het niet de vaste overtuiging heeft, dat wij liever ons bezit in
vlammen zien opgaan, dan het in handen te zien vallen van een der bel-
ligerenten, die ons dit bezit poogt te ontrukken."
„Wanneer ons land zich bewust in een positie ging brengen, die bij
andere landen de gedachte zou wekken aan gebrek aan wil om zelfstandig
te blijven, dan zou het vertrouwen in onze begeerte naar zelfstan
digheid ernstig geschokt worden
Dit zou het geval zijn indien wij onze oliehavens onvoldoende beschermd
zouden laten.
Door de verdediging der oliehavens aan een handvol infanteristen over
te laten, die niet eens in staat zullen zijn een grondige vernieling ten
uitvoer te leggen, zou men een aanslag van een der belligerenten uit
lokken. Wil men werkelijk onze petroleumterreinen voor een vernieling
vrijwaren, dan kan met de tegenwoordige bezetting niet worden volstaan.
Bovendien is neutraliteitshandhaving zonder dat wij de controle over onze
petroleumhavens behouden, ondenkbaar. Iedere dag dat wij buiten een
Pacificoorlog blijven beteekent voor ons een besparing van millioenen en
van niet te schatten oorlogsellende. Zoo ooit het geld voor onze defensie
uitgegeven zijn rente zal opbrengen, dan zal dit zeker het geval zijn met
de bedragen, die aan de verdediging onzer oliehavens zijn besteed.
Neutraliteitsrecht wordt alleen genoten door bepaalde verplichtingen na
te komen. Onze Indische defensie is thans zoozeer in verval geraakt, dat
het twijfelachtig is, of wij tot die nakoming in staat zijn. Moet inderdaad
het zware scheepsgeschut over de golven van den Pacific bulderen, eer
het Nederlandsche volk zich hiervan rekenschap geeft?
Zoo bespreekt schrijver uitvoerig de maatregelen door overheid en par
ticulieren in het belang van den paardenstapel genomen. Hij constateert
dat de beste maatregel in het belang van het paardenras nooit toegepast
is geworden. Zoo zegt schrijver:
„Op één ding wil ik echter wel wijzen. Voor een goed geordende fok
kerij is niet alleen noodig dat er goed fokmateriaal aanwezig is, maar er
moet tevens voor gezorgd worden, dat het slechte materiaal, vooral het
slechte mannelijke materiaal, niet aan de fokkerij kan deelnemen. In Europa
heeft men, door het houden van niet goedgekeurde hengsten aan beper
kende bepalingen te onderwerpen, economisch het houden van dergelijke
hengsten vrijwel onmogelijk gemaakt. Hier in Indië is dat mislukt door
gebrek aan voldoend politietoezicht. Daarom is in Indië altijd een streven
merkbaar geweest om imperatief voor te schrijven, het slechte mannelijke
materiaal door een operatie van de voortteling uit te schakelen. Hier heeft
het Gouvernement nooit aan gewild."
Verderop in het artikel behandelt schrijver de vraag: „Kwalitatieve
voor- of achteruitgang?"
Hij zegt daarvan
„Nu is er een opmerkenswaardig iets in al die artikelen, nl. nergens
heb ik de gronden kunnen vinden, waarop men lot achteruitgang van het
ras concludeerde. Ik geloof dan ook niet zoo hard aan dien achteruitgang.
Er zijn verschillende aanwijzingen, dat het Indische paard waarschijnlijk
nooit zoo bijzonder geweest is en dat de uitstekende Indische paarden,
die men hier en daar vermeld vindt, geen echte Indische paarden, maar
kruisingsproducten waren."
Memorie van Toelichting Vlootwet 1925.
723
Nederl.-Indische Bladen voor Diergeneeskunde en dierenteelt. O:tober 1925.
In een in dit tijdschrift verschijnend artikel door J. Merkens, leeraar aan
de N. I. Veeartsenschool, getiteld „Overzicht van den teelt van grootvee
in Nederl.-Indië, komen over het Indische paard interessante gegevens voor.