gen zouden ook niet overbodig geworden zijn; het zou te on waarschijnlijk zijn. De taak van het kader is tweeledig (d. w. z. van het beroeps kader), n.l. in oorlogstijd vechten en in vredestijd oefenen voor het gevecht. De manier van vechten wordt beheerscht door de tactiek en aanverwante wetenschappen. De manier van oefenen, van opleiden voor het vechten door de opvoedkunde en aanverwante wetenschappen, n.l. psychologie en psycho-physiologi - Zooals de tactiek leert hoe men op het gevechtsveld het meeste resultaat kan bereiken me de beschikbare hulpmiddelen, stelt de opvoedkunde vast, hoe men op het oefeningsterrein in den be schikbaren tijd het meeste resultaat kan bereiken. Op de K. M. A. wordt totaal geen les gegeven in de beginselen, waarop een doelmatige oefening van den troep moet berusten. Wel begon men, toen schrijver dezes in het oudste studiejaar van de K. M. A. was, met les te geven in paedagogie, maar dat vak bewoog zich toen in een geheel andere richting, dan hierboven is bedoeld. Hetgeen gedoceerd werd, behandelde op zeer popu laire wijze de manier, waarop de meerdere met zijn minderen moet omgaan, bijv. altijd rechtvaardig blijven, niet te streng zijn en ook niet te veel toegeven, enz. Dat lijkt in geenen deele op wat met opvoedkunde bereikt zou kunnen worden; het doel moet zijn, om nauwkeurig vast te stellen, hoe de troep, hoe de recruten en mili ciens geoefend moeten worden; om het nog nauwkeuriger uit te drukken: vaststellen, welke ervaringen een man moeten worden opgedrongen, om de grootst mogelijke kans te hebben, dat hij in oorlogstijd doet, wat hij doen moet. Omdat men de beginselen van troepentraining niet leert, bestaat het oefenen dan ook meestal in het nabootsen van wat er op het gevechtsveld gebeurt of volgens de reglementen zou moeten gebeuren. Maar het is heelemaal niet gezegd, dat .nabootsen de beste manier is, die in den kortsten tijd de meeste resultaten oplevert; zeer waarschijnlijk niet. Het voorloopig gevechtsvoorschrift voor de infanterie vergde ook dat zelfde nabootsen, waarbij dan aan officieren en kader een dubbele taak wordt opgedragen, n. 1. die van aanvoerder en van instructeur, twee functie's die zich overigens in het geheel niet met elkaar laten vereenigen. Een voorbeeld hiervan: de aanvoerder moet zich in het gevecht dekken; de instructeur moet toezien, dat zijn ondergeschikten met de meest mogelijke nauwkeurigheid uit voeren, wat hun is opgedragen. Ontgaat een fout aan den instructeur, dan heeft deze een groote tekortkoming gemaakt; daarom moet hij de oefening zoo organiseeren, dat hij in staat 743

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 11