is onmiddellijk iedere fout op te merken, die er in zijn brigade
of sectie gemaakt wordt.
Ook voor deze oefeningen in het terrein voor den soldaat kan
•een dergelijke oefenstof worden samengesteld, dat er een maximum
kans is dat er geen fouten worden gemaakt en dat in den be
schikbaren tijd maximum resultaten worden bereikt.
In het algemeen beteekent vakopleiding het aanbrengen van
zoodanige veranderingen in de hersenen, dat de leerling beter in
staat wordt om op doeltreffende manier te reageeren op de toe
standen, die aan dat vak inhaerent zijn. Alleen dan is er evenwel
van opleiding of oefening sprake, wanneer de leerling zijn aan
dacht concentreert op hetgeen bij iedere oefening van hem gevergd
wordt. De instructeur moet dan ook bij iedere oefening opdracht
geven om de aandacht ergens op te concentreeren; bovendien
moet de instructeur nog zorgen, dat iedere oefening onder derge
lijke omstandigheden wordt uitgevoerd, dat hij o n m i d d e 1 1 ij k
opmerkt, wanneer de leerling soms niet, uit onachtzaamheid
dan wel onwil, met alle aandacht er bij is. Dan wordt de kans
zoo groot mogelijk, dat iedere oefening onberispelijk wordt uit
gevoerd, en alleen dan is er sprake van oefening.
Wanneer deze voorwaarden bij de oefeningen worden vervuld,
zegt men, dat er stram geoefend wordt. De uitdrukking „stram
oefenen" is eigenlijk een pleonasme; zonder stramheid is immers
van oefenen geen sprake. Zelfs op de school, waar intellectueel
geoefend wordt, dient ook voor stramheid gezorgd te worden.
Daar vergt dan ook iedere onderwijzer, dat alle banken in de
klas precies op "en rij staan en dat iedere leerling op zijn plaats
in de bank zit en ook stil zit en niet onnoodig draait. Deze at-
mospheer van orde is voor den onderwijzer het bewijs, dat allen
er met aandacht bij zijn, en dat hij dus met het onderwijs
kan beginnen. Verder hangt het van de belangwekkendheid van
zijn betoog af, of die aandacht er blijft. Is dat niet het geval, dan
merkt de onderv/ijzer dat onmiddellijk, doordat de orde van het
begin verloren gaat. Mocht hij op deze kleinigheden niet letten,
•dan moet hij al bijzondere gaven als leeraar hebben, wil hij re
sultaat hebben van zijn lessen.
In dat opzicht heeft een militair instructeur het veel gemak
kelijker; de onberispelijke uitvoering van iedere oefening is voor
hem al dadelijk een bewijs, dat een ieder er met de aandacht bij
is en dat zijn onderwijs resultaat heeft. Maar hij laat ook de
oefeningen niet beginnen, voor dat allen door een onbewegelijke
houding het bewijs geleverd hebben, dat er niet aan andere dingen
gedacht wordt.
Vreemd doet het nu aan, dat art. 16 G. O. I. alleen een stramme
onberispelijke houding vergt bij gesloten exercitiën. Immers moeten
alle oefeningen stram en onberispelijk worden uitgevoerd, ook
schiet-, lichaams-, gevechts-, scherm-, en alle andere oefeningen,
744