hetgeen beteekent, dat de instructeur ook bij die oefeningen po sitieve eischen heeft te stellen en geen andere bewegingen duldt, dan die met de oefeningen in verband staan. Bijv. ook bij oefe ningen in verspreide orde in het terrein; oefent de brigadect zijn brigade hierin, dan vergt hij als instructeur onzichtbaarheid en onbewegelijkheid, wanneer de brigade niet in beweging is, en tijdens de sprongen maximum snelheid; hij zelf stelt zich zoo op,, dat hij zooveel mogelijk overzicht over zijn klas heeft. Moet dan hetgeen hierbij geleerd wordt worden toegepast, hetzij bij oefe ningen in grooter verband dan wel in het gevecht zelf, dan is er maximum kans dat alle handelingen goed worden uitgevoerd en dat er maximum effect wordt bereikt. De brigadect treedt dan evenwel op in zijn functie van commandant en heeft dan onmo gelijk gelegenheid om op de juiste uitvoering van alle handelingen te Ietten. Zooals reeds gezegd, bestaat oefenen dan ook niet in nabootsen alleen; er wordt nagebootst, wanneer men wil kijken, wat er van gekend wordt, maar dat is niet hetzelfde als oefenen.. Zij, die voorstanders zijn van groote stramheid bij de oefeningen drukken hun meening evenwel verkeerd uit, wanneer ze zeggen, dat stramme oefening in gesloten orde zoo goed voor de tucht is. Het is juist andersom: stramheid en dus tucht is er noodig om te kunnen oefenen, zonder stramheid is alle oefening tijdverkwis- ting. Dank zij die stramheid bij de voorafgaande oefeningen, krijgt men gedaan, dat er ook onberispelijk gewerkt wordt bij die ge legenheden, waarbij het geleerde moet worden toegepast. Doch men blijve bedenken, dat oefenen de hoofdzaak moet zijn; het toepassen of wel het kijken hoever men het gebracht heeft, is bijzaak. Zoo is ook het schieten met scherp niets anders dan toepassen van wat men geleerd heeft. Oefening is het niet, want men kan niet de leerlingen doelbewust de aandacht doen concentreeren op de onderdeelen, waaruit het schieten bestaat. Zou een leerling uit zich zelf dat toch doen, dan zal hij waarschijnlijk veel slechter schieten dan wanneer hij de aandacht concentreert op het juiste richten. De instructeur kan dan ook geen fouten verbeteren tijdens de uitvoering zonder de aandacht van den leerling af te leiden; hij is dus niet meer da toeschouwer, die na afloop zijn tevre denheid of ontevredenheid betuigt naar gelang het meer of minder goed is geweest. Bovendien is met scherp schieten al daarom geen oefening, om dat een soldaat als regel per week niet meer dan 10 patronen verschiet. Waren het er 500 dan zou er nog van aanleeren sprake zijn; al doende leert inen. Met scherp schieten moet dan ook geen andere bedoeling heb ben, dan kijken, wat er van gekend wordt en wat de schietlessen voor resultaat hebben gehad. Heeft men dan de beschikking over veel patronen dan kan men iedere les met een schoolschietoefe- 745

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 13