heden, wel voor het kader, dat nu als COMMANDANT optreedt en niet meer als INSTRUCTEUR. Deze oefeningen vormen dus oefeningen voor het kader en niet voor den troep; de troep past alleen maar toe, wat hij van te voren geleerd heeft. Wordt de troep hierbij ook nog eenigszins geoefend, dan is dat een toevallige bate. Om weer op het V. S. I. terug te komen; het voorschrift maakt nu nog onderscheid tusschen geoefende en ongeoefende militairen. Deze principieele indeeling is niet gewettigd, want er bestaat slechts een gradueel verschil tusschen meer of minder geoefenden en men raakt nooit uitgeoefend; altijd kan men nog de vaardig heid opvoeren. Hiertoe dient het schietonderricht in den vorm van schietlessen, waarbij ieder man de gelegenheid wordt gegeven om steeds verder de onderdeelen van het schieten te verbeteren. En wanneer nu niet iedereen zoo goed mogelijk van deze gele genheid gebruik maakt, wordt er slecht onderricht gegeven, of er mankeert iets aan de discipline en worden de oefeningen niet stram genoeg gehouden. In beginsel zijn de schietlessen voor geoefenden en minder geoefenden hetzelfde. Natuurlijk kunnen de oefeningen voor beter geoefenden wat moeilijker zijn; dat kan alleen de instructeur zelf bepalen, wanneer hij maar zorgt, dat alle oefeningen zonder fout worden uitgevoerd. Zoo mogelijk wordt iedere schietles beëindigd met schijfschieten, waarbij allen tegelijk op hun eigen schijf schie ten en persoonlijk de uitkomsten nagaan. Heeft men hiervoor niet genoeg patronen, dan late men eens per maand bijv. een schietles beëindigen met schijfschieten. Zoo erg komt dat er ook niet op aan, omdat het toch geen oefening is. Van oefening zou alleen sprake zijn bij hen, die vuurschuwheid hebben; maar die vuur- schuwheid werkt het V. S. I. zelf in de hand door den man te vroeg met scherp te laten schieten (punt 33). Nu dient nog te worden bepaald, hoeveel tijd er aan het schiet onderricht besteed dient te worden bij de depotbataljons, militie compagnieën en veldbataljons. Daartoe kan de G. O. I dan be palen, hoeveel schietlessen van een a twee uur een recruut in 6 maanden moet hebben en hoeveel schietlessen een afgeëxerceerd militair moet hebben per jaar. De hoeveelheid hangt natuurlijk af van het belang, dat men aan de schietvaardigheid van den infan terist toekent. Hoe de schietlessen moeten worden gegeven, moet in het V. S. I. zelf vermeld zijn. Vermoedelijk zal men het meeste resultaat bereiken, wanneer nu wordt bepaald, dat gedurende een bepaalde periode van het jaar dagelijks schietlessen worden gegeven. Wanneer de schiet- periodes voor de verschillende compagnieën van het bataljon elkaar opvolgen, beschikt iedere compagnie over alle, voor het schietonderricht aanwezige hulpmiddelen van het bataljon, en hoe meer hulpmiddelen, hoe meer resultaat. 747

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 15