dat hij de inspannende arbeid van het patrouilleioopen kan doen
afwisselen met het op post staan. Ook hier dienen terrein en
omstandigheden weer zoo te worden uitgezocht, dat alle verrich
tingen van de menschen kunnen worden nagegaan en de fouten
worden verbeterd.
Oefeningen in het uitzetten van veldwachten zijn óók oefeningen
voor het kader; posten en patrouilles passen slechts toe wat ze
bij andere gelegenheden geleerd hebben en de overigen doen hee-
lemaal niets en leeren dus ook niets.
Natuurlijk zal van oefening voor den enkelen man nog wel
sprake zijn, voor zoover hij er zelf ambitie in heeft en moeite
doet om zich zelf te oefenen; maar waarom zal men steeds spe-
culeeren op die ambitie? Het is voor 's mans belangstelling en
plichtsgevoel zelfs niet gewenscht om die kostbare eigenschap
pen te veel op de proef te stellen.
Dergelijke oefeningen moeten dan ook alleen plaats hebben met
de bedoeling het kader te oefenen en ze dienen dus uitgesloten
te zijn bij de opleiding van recruten en miliciens, althans wan
neer men daar de bedoeling heeft om den soldaat te oefenen. Wel
zal het noodig zijn tegen het eind van de recrutenopleiding den
man een indruk te geven van het werkelijke gevecht, van het
geen hem in oorlogstijd te wachten staat; maar dan moet men
het gevecht ook volledig nabootsen (op het vijandelijk vuur na)
en dan moet liefst de geheele oefening zoo zijn georganiseerd,
dat zoo min mogelijk de risico wordt geloopen, dat door foutieve
bevelen de man een verkeerden indruk krijgt van het gevecht.
Met dit doel kan men voor 14 dagen of een maand de oorlogs
toestand nabootsen; de tijdsduur hangt alweer af van de waarde,
die men er aan hecht. Die appreciatie kan heel goed zeer gering
zijn, wanneer men slechts bedenkt, hoe onvolledig het gevecht
in vredestijd ook onder de gunstigste omstandigheden kan worden
weergegeven; bovendien kan een toekomstige oorlog alle mogelijke
verrassingen brengen. Men moet dus altijd speculeeren op het
aanpassingsvermogen van den menschelijken geest; of men daar
bij succes zal hebben, hangt geheel af van de moreele, de ver
standelijke en de physieke eigenschappen, die de soldaat, d. w. z.
die het volk heeft. Zijn deze eigenschappen gering, dan is de
kans op succes klein, ook al gebruikt men de beste oefenings
methodes. Het zou zelfs onbillijk zijn, voor zoover op dit terrein
van recht kan worden gesproken, als het volk, dat achter staat
in capaciteiten, het meerwaardige volk overwon.
Ook bij de veldbataljons dient aan de oefening van den enkelen
man aandacht besteed te worden, om ook daar de geoefendheid
te onderhouden en zelfs nog te verhoogen. Deze oefeningen zijn
dan in beginsel dezelfde als voor de recruten, alleen kunnen ze,
zooals van zelf spreekt, wat moeilijker zijn. Voor deze oefeningen
dient een bepaalde tijd te worden uitgetrokken, want men kan
753