men bestudeere bijv. de Nederiandsche handleiding voor het
schermonderricht.
Natuurlijk zijn er altijd menschen, die een beweging op hun
eigen houtje geleerd hebben, zonder onderricht, en die het ook
wel o-eleerd zouden hebben bij slecht onderricht, maar daarte
genover staan er veel meer, die minder handig zijn en die het bij
het beste onderricht nog langzaam leeren; dat aanleeren hangt
immers af van den tijd die er voor noodig is, om een beweging
werktuigelijk te maken en die tijd duurt bij handigen veel korter
dan bij onhandigen. Wil men waarborgen hebben, dat een groote
°roep van menschen een beweging op de eenig juiste manier uit
voert, dan dient die beweging op de hierbovengenoemde manier
beoefend te worden.
Het komt er nu alleen maar op aan, dat de instructeur ook daad
werkelijk constateert, wanneer een beweging werktuigelijk wordt
uitgevoerd. Dit oogenblik is nooit te bepalen met afdoende zeker
heid, maar laat men hem dan den goeden raad geven, om, in ge
val van twijfel, nog meer te herhalen, totdat hij zekerheid heeft.
Het is altijd beter te laat dan te vroeg; zelfs hoe later hij verder
gaat, hoe beter de vorm zal zijn, waarin zijn leerling tenslotte
de beweging zal uitvoeren. Om een voorbeeld te nemen uit de
schermsj ort: hoe meer men een bepaalden houw beoefent in den
juisten vorm, hoe doelmatiger ook de werktuigelijke beweging
zal zijn, waardoor men in het partijgevecht den tegenstander dien
houw toebrengt, en hoe beter schermer men dus is. Vandaar dat
zelfs een scaermer van internationale kracht bij zijn training voor
een wedstrijd dien eenvoudigen houw, waarmee zijn allereerste
onderricht is aangevangen, niet genoeg kan herhalen, niet alleen om
zijn geoefendheid te onderhouden, maar ook om te trachten het
nog iets sneller te doen.
Zooals men bij het intellectueele onderricht verder gaat, wan
neer het voorgaande goed begrepen wordt, gaat men bij het
onderricht in bewegingen verder, wanneer het voorgaande werk
tuigelijk wordt uitgevoerd.
In punt II 2e van het V. S. I. staat het juist andersom; daar
wordt het herhalen van oefeningen, die voldoende (nog niet
eens goed, uitmuntend of voortreffelijk) worden gekend, verbo
den. Gezien de restrictie, die in hetzelfde art. genoemd wordt (n.l.
de punten 62 en 63), zal de bedoeling van het artikel wel de
volgende zijn:
Men mag alleen bewegingen herhalen, die goed worden uitge
voerd; het herhalen is zelfs noodzakelijk, behalve voor bewe
gingen, waarbij de vorm van uitvoering geen hoofdzaak vormt
(bijv. het magazijn vullen, het aannemen van de vaardighouding).
Bij deze laatste oefeningen komt het immers slechts aan op
de juiste volgorde van verschillende handelingen en dat daarbij
niets vergeten wordt; de juiste vorm doet er daarbij minder toe.
737