799 Het zwaartepunt der vloot ligt in Indië, hare bestemming is het allengs meer een Indisch dan een Hollandsch belang te dienen, de groote finan ciële offers vooi de vloot zullen uit Indië moeten komen en die offers zal Indië zich alleen getroosten, als het zelf de volledige zeggingschap over die vloot heeft, de vloot door eigen Indisch personeel bemand wordt en daarop voor een deel der eigen bevolking ook een goede toekomst gevonden kan worden. Dat dit besef al meer en meer in Indië doordringt, bleek wel uit de gesprekken van op den voorgrond tredende regenten en naarmate het onder wijs, ook het technische, in Indië beter wordt, de mogelijkheid groeit om het peroneel geheel uit Indië zelf te betrekken, gaat men daar te lande de vloot ook uit een geheel ander oogpunt beschouwen. Het is een natuurlijke evolutie en hoe eerder die in goede banen geleid wordt, hoe beter. Het is wel typisch, dat de beide argumenten die ten tijde der Staatscom missie 1912 zoo krachtig pleitten voor het behoud der Staatsmarine, thans als gevolg van de gewijzigde omstandigheden tot een splitsing moeten leiden Zoo ooit dan gelde ook hier het „Gouverner c'est prévoir''! Het financieële argument, dat vooral thans zoo zwaar geldt, liet ik buiten beschouwing. Voor Nederland en Indië tezamen beschouwd, zal de splitsing voorloopig wel geen voordeel, misschien zelfs eenige verhooging van kosten mee brengen; desbetreffende berekeningen moeten m.i. met de giootste twijfelmoedigheid worden aanvaard, al ligt het voor de hand, dat voor de Nederlandsche financiën de splitsing in elk geval een ontlasting van be- teekenis zal geven. In geldelijk opzicht zal de splitsing tot een zuiverder en billijker toestand leiden dan anders bereikbaar is, maar de hoofdzaak mag dat niet zijn. Van veel meer belang is de organisatorische quaestie uit een oogpunt van defensiebelang en met betrekking tot een rationeele in richting, zoowel der Nederlandsche als der Indische verdediging. Het aan te bouwen materieel op en onder water zoomede in de lucht zal beperkt blijven tot wat voor ieder der beide vloten noodig is en aan passing der Nederlandsche vloot aan die van Indië met 't oog op de op leiding van het personeel, zal niet meer noodig zijn! Voor het overtollige personeel in Nederland zal men geen emplooi meer behoeven te zoeken, krampachtige pogingen, als door opeenvolgende vlootcommissies gedaan, om de personeelsbalans tusschen Indië en Nederland eenigermate in even wicht te houden, zullen niet meer beraamd behoeven te worden en wan neer de voortdurende personeelswisseling niet meer noodig is om de periodieke aflossingen te bewerkstelligen, zal er een veel grootere stabi liteit in de plaatsingen komen, die de Marine in Indië en hier te lande zeer ten goede zal komen. Het in Indië geboren personeel zal zooveel beter tegen klimaatsinvloeden bestand zijn, de opleidingen zullen zooveel beter tot hun recht komen, enz. Zoo is het ook met de staforganisaties en alles wat daarmede samen hangt en het is ook vooral op dat punt, dat de eischen der Staatsmarine zich storend deden gelden. Voor de goede verdediging toch van een land als Indië is innige samenwerking van alle daarbij betrokken organen een eerste eisch; dit geldt niet alleen voor de verdediging zelve maar ook evenzeer voor de voorbereiding daarvan, die in tijd van vrede in hoofdzaak het werk is der betrokken stafbureaux- Zal deze samenwerking vruchtdragend zijn dan moet voldaan zijn aan de voorwaarde, dat beide staven binnen hun eigen kring gelijke bevoegd heid hebben en overeenkomsten door de regelende organen getroffen over en weer van gelijke practische beteekenis zijn! Dit nu geschiedt in Indië niet, de staf van het leger bezit die nagenoeg onbeperkte regelende be voegdheid wel, maar de Marine staf is voor zijne bes'issingen dikwijls gebonden aan Den Haag, kan dus slechts voorloopige en voorwaardelijke toezeggingen doen, die veel later door ingrijpen uit Nederland niet zelden moeten worden herroepen en dit geeft aan die samenwerking een karakter wan onvastheid.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 67