In allen gevalle: men rekent er op onze neutraliteit met de vloot zooals zij na den genomen groei zal worden, te kunnen handhaven. Men zal naar alle waarschijnlijkheid zeker niet kunnen beletten dat een vijand zich van een of ander punt van onzen archipel door een coup de main meester maakt, doch men voelt zich wèl steik er immers op rekenend dat hij in die phase voor dit hoogsten secondaire doel slechts een bescheiden hoe veelheid materiaal kan afzonderen hem te kunnen beletten van dit bezit profijt te trekken. Zeker zal men niet over alle 16 onderzeebooten voor de actie kunnen beschikken, doch wel over een groot deel daarvan. Eerstens worden de booten steeds beter en ieeren zij zichzelf in functie te houden, tweedens rekent men er op met het personeel alles te kunnen doen wat kan worden verwacht. Zoo is de meening aldus onze deskundige voorlichter bij Marine reeds thans vrij optimistisch. Dan bestaat nog de mogelijkheid dat, onder deze nieuwe regeering, de afbouw der vloot wat sneller doorgaat. Maar wat ook de beteekenis van ons defensie-plan moge zijn zoo ein digde onze voorlichter daarin past niet alleen een volkomen voor zijn taak geschikt leger, doch het is waarschijnlijk dat dit leger zelfs zal moeten worden uitgebreid. Tenslotte eene aanduiding in de richting van een defensieregeling, ge houden in één hand zoowel wat land- als zeemacht betreft, ook hier in Indië practisch uitvoerbaar omdat immers de Landvoogd opperbevelhebber is van land- en zeemacht en waarom zou er niet zijn één weermacht in ééne unform doch hiermee zouden wij het veld der onderstellingen en vrome wenschen betreden, en dit heeft geen practisch nut. Wij gaven hierboven objectief de meening van deskundige marine-zijde weer; zij werpt van die zijde licht op de materie. Wij bewaren met het oog op de plaatsruimte de bespreking der studie van kapitein Boerstra voor een volgend artikel. II. Het leger. In ons eerste artikel gaven wij zakelijk en objectief weer hoe ongeveer, in ruwe lijnen, de denkbeelden van „Marine" omtrent de vloot en hare taak in tijd van oorlog zijn. Uit den aard der zaak missen wij het recht om in defensiezaken een oordeel uit te spreken; dit gebied blijve speciaal den deskundigen over gelaten. Maar de betoogen dier deskundigen, gegeven als zij zijn tot voor lichting van het publiek, bevatten alle aangrijpingspunten voor den lezer die zich, wat de algemeene richting dier plannen betreft, een oordeel wil vormen. Na de beschouwingen van deskundige marine-zijde te hebben gevolgd (zie ons blad van Zaterdag) biedt de reeds eerder door ons aange haalde brochure van den kapitein van den generalen staf M. Boerstra den lezer in helderen stijl een betoog dat voldoende in détails afdaalt om duidelijk te doen begrijpen waarom het gaat, en toch zoozeer zijn alge meen karakter handhaaft dat het voor den leek te savoureeren is. Wij zullen van dit betoog alleen weergeven wat door den lezer voor het vormen eener eigen meening niet kan worden gemist en daarna af zonderlijk behandelen de kernpunten der beschouwing van kapt. Boerstra. Indien men die verhandeling met wat meer dan gewone aandacht leest vallen die kernpunten dadelijk op; wij komen er straks op terug. Kapitein Boerstra merkt op dat het logisch verband in ons defensie stelsel tusschen leger en vloot van de indiening der vlootwet-1924 af 804

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 72