806 zijn, dan is het, wanneer de andere partij die punten niet genoegzaam be schermd weet, geenszins ondenkbaar, dat deze zich daarvan bij voorbaat meester tracht te maken. Het geval moet onder de oogen worden gezien, dat deze, van beide zijden te verwachten aanslagen, een verrassend karakter dragen zelfs in dien zin, dat zij worden uitgevoerd vóór het uitbreken van den oorlog, alle regelen ten spijt. De hierbedoelde punten liggen, ookin een eilandenrijk, aan den wal, zoowel die weike om hunszelfs wil de begeerte opwekken, als die welke noodig worden geacht als basis van een scheepsmacht die, ver van haar eigen steunpunten, in en om den archipel wenscht te ageeren. In onzen archipel zijn deze punten met den vinger aan te wijzen. Wanneer hij, die in een eilandenrijk zijne neutraliteitsplichten ten volle zal hebben na te komen, daartoe niet beschikt over het eenige afdoend middel, eenovermachtigevloot, die op zich zelf een volledigen waarborg vormt, dan zal hij, binnen de grenzen zijner budgetaire mogelijkheden een zoodanige weermacht hebben te scheppen, dat de minste kans bestaat, dat de belager zijner onzijdigheid de begeerde punten bezet; zoo dat de be zetting van die punten dus een maximum krachtsinspanning zal vorderen. De preventieve werking van de weermacht zal dan een maximum zijn." Laten we thans zien welke begrippen bij Regeering en Marine omtrent de vloot en haar taak heerscheu. Bij de bespreking van het vlootontwerp 1924 zei de minister tegen het einde der beraadslaging (zie artikel-Boerstra, blz. 8) dat de doelstelling be perkter was geworden, datonze neulraliteitzou kunnen wor den gehandhaafd, doch dat men zich bij een rechtstreekschen aanval zou „moe ten beperken tot het meestwaardev olie punt". Ook in verband met de beschouwingen over de sterkte der vloot blijkt zonneklaar dat de min/ster bij zijn opmerkingen over schending der neu traliteit slechts heeft gedacht aan de n i e t-e r n s t i g e gevallen, en dus ook de vloot niet in staat achtte het hoofd te bieden aan een ernstigen aanval welke ten doel heeft den vijand het bezit te verzekeren van eenig voor hem waardevol punt. Nog duidelijker blijkt dit uit de regeeringsbeschouwingen over de nog meer bescheiden vlootwet-192.c. Over de opvatting der Regeering zegt de kapt. Boerstra: „Zij was tot de slotsom gekomen, dat de grondslag dient te zijn: het tegengaan van neutraliteitsschendingen en hierop gerichte operaties, zoo als deze kunnen worden ondernomen door lichte strijdkrachten, die al of niet door hoogstens enkele transportschepen worden vergezeld. Dit was de nieuwe doelstelling." Afdoende is dus aangetoond dat officieel van de ontworpen vloot n i e t wordt verwacht de geschiktheid om een der voor een vijand waardevolle punten welke volgens vorengenoemden kapitein in onzen ar chipel „met den vinger zijn aan te wijzen" tegen een ernstigen aan val te verdedigen, Dit stemt geheel overeen met de beschouwing van een marine-deskun dige (zie ons blad van Zaterdag)dat de vloot niet in staat is den vijand de vermeestering van eenig punt in den archipel te verhinderen, doch dat men „zich wel sterk voelt er immers op rekenend dat hij in die phase voor dit hoogstens secundaire doel slechts een bescheiden hoeveelheid materiaal kan afzonderen hem te kunnen beletten van dit bezit profijt te trekken." Zoo geleidelijk ziet de aandachtige lezer nu de principieele geschilpunten zich losmaken uit den stroom der beide meeningen, en hoogst interessant is het de ontwikkeling daarvan in de twee kampen te volgen. Marine overweegt: de aantasting van zekere punten in den archipel is voor den vijand althans in het begin van den oorlog niet meer dan een secundair doel waarvoor hij slechts een bescheiden kwantum materiaal kan afzonderen;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 74