815 Majoor E. Soldau geeft een studie over „Die Entwicklung des Nach- schubes im Bewegungskriege seit 1914." Voorts vinden we het eerste gedeelte van „Lehren für den Kampf um Festungen aus den Ereignissen des Weltkrieges auf den westlichen Kriegsschauplatz" door Major Geyer. Hieruit blijkt dat de schrijver de waarde van vestingen niet hoog aanslaat en zulks op grond van de ervaringen opgedaan bij de Belgische en Fransche vestingen. Verdun was naar zijn meening geen vesting. Zoo lezen we: „Kann man die Kampfe vor Verdun daher überhaupt noch Festungs- krieg (im bisherigen Sinne) nennen Waren sie nicht mit gröszter Wahr- scheinlichkeit ganz ahnlich verlaufen, wenn bei Verdun keine standigen Festungsanlagen gewesen waren, vorausgesetz nur, dasz die französische Heeresleitung mit gleicher Hartnackigkeit zur Behauptung des im Frieden unbefestigten Gelandes von Verdun entschlossen war? Der Kraftezuwachs, den die eigentlichen Festungsanlangen gaben, ist sicher nicht gering, aber im Vergleich hiermit weder moralisch noch materiel besonders hoch zu weiten." Hauptmann Kirschner bespreekt „Der Stand der Luftfahrt in den'europai- schen Fremdstaaten" en behandelt daarbij: 1. De organisatie „derobersten Luftsbehörde". 2. de organisatie der luchtstrijdkrachten voor wat betreft sterkte, reserves aan personeel en materieel en oefening. 3. het civiele luchtverkeer en de waarde ervan in oorlogstijd. 4. de luchtvaartindustrie en 5. het vraagstuk der brandstofvoorziening. Revue d'artillerie. 15 September 1925. Hierin een verslag van de plechtig heid te Fontainebleau, waar aan de artilleriescholen een vaandel werd uitgereikt met decoratie en het monument voor de dooden der artillerie en den trein, in den wereldoorlog gevallen, werd onthuld. Op het gebied der schiettechniek vinden we „Précision des transports de tir par la méthode du dVo" van den capitaine Courbis. Voorts verschijnt het slot van „Organisation rationelle d'un système d' artillerie" door chef d'escadron V. Buchalet. In dit merkwaardige stuk propageert deze schrijver van naam de volgende beginselen voor een nieuwe organisatie der artillerie. Ie. De artillerie-eenheden voorzien van de sta ven die ze noodig hebben, 2e. de batterij (en niet de afdeeling) weer technische eenheid en voorzien van alle voor de vuurleiding benoodigde organen, 3e. de afdeeling moet zuiver tactische eenheid worden. Voorst zegt hij „En résumé, la batterie actuelle n'est plus la batterie telle qu'on lacon- cevait avant la guerre. Elle en a gardé le nom, mais perdu le röle. Elle est devenue, par la force des choses, une section de tir a 4 canons. Or, une section de 4 canons est lourde a commander, et une section de 3 canons présenterait des facilités de commandement infiniment plus grandes, qu'il s'agisse de tirs sur objectifs vus de 1'observatoire et a coiffer rapidement, ou de tirs a préparer uniquement d'après la carte." De batterij moet naar zijne inzichten behalve uit 2 sectiën a 3 stukken nog uit 1 commandosectie en een sectie-munitieaanvulling bestaan. Verder moet de samenstelling zijn als volgt: „La section de commandement comprendrait l'équipe de reconnaissance, de liaison et d'observation, l'équipe de transmission et de radio (1 adju dant), l'équipe de la mitrailleuse, et une équipe médicale (infirmiers et brancardiers). L'équipe de transmission servirait trois ateliers téléphoniques et une antenne réceptrice (1 brigadier, 3 radios)." Bij de afdeeling van 3 batterijen acht hij noodig een staf van 1 capitaine adjoint et chef des transmissions 2 lieutenants de liaison ou observateurs 1 lieutenant ou sous-lieutenant pour les échelons; 1 atelier téléphonique 1 équipe radio (antenne émettrice);

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1925 | | pagina 83