voldoende moet kunnen uitvoeren, om in het betrokken vak les
te kunnen geven.
Herhaaldelijk wordt in het V. S. I. gewezen op de voordeelen
van individueel onderricht; inderdaad is individueel onderricht
beter, maar waar op iedere 20 fuseliers 1 a 3 man kader worden
aangetroffen, moet noodgedwongen klassikaal onderricht gegeven
worden. Dat gebeurt op school ook, omdat er meer schoolkinderen
dan onderwijzers zijn, en daar brengt het klassikale onderricht
dezelfde nadeelen met zich mee. En alweer, wanneer individueel
onderricht bij het schieten regel moet zijn, waarom dan ook niet
bij alle andere onderricht? Op die manier zou het echter geen
wonder zijn, dat men bij een opleiding voor miliciens en recruten
niet in den beschikbaren tijd klaar komt; men zou ook jaren noodig
hebben, wanneer het beginsel van individueel onderricht conse
quent werd doorgevoerd. Alleen dan wordt individueel onderricht
toegepast, wanneer de leerlingen een geheel nieuwe beweging
voor het eerst uitvoeren, dan verbetert de instructeur persoonlijk
alle fouten en deze zijn nooit vele, als men maar zorg draagt, dat
iedere oefening slechts weinig moeilijker is dan de reeds goed
gekende voorgaande oefening. Na dit individueele verbeteren wordt
de oefening klassikaal herhaald op commando.
Dan die talrijke punten, waaruit groote bezorgdheid blijkt, of
de leernng het onderricht wel prettig vindt en waarin middelen
worden aangegeven om de belangstelling te onderhouden!
Er is maar één soort ambitie, die een instructeur moet wekken,
en dat is de ambitie van een leerling, die weet, dat hij wat aan
het onderwijs heeft, dat hij er wat van leert en dat hem niets
overbodigs geleerd wordt. Die ambitie komt vanzelf, wanneer de
in het voorschrift genoemde oefenstof maar deugt en de instruc
teur zijn vak kent. Alle andere soorten van belangstelling, die
alleen voortvloeien uit gemakzucht, zijn totaal overbodig en de
instructeur hoeft zich dus niet af te vragen of zijn leerlingen het
onderricht wel prettig vinden; daar heeft hij niets mee te maken.
Hij geeft alleen onderricht omdat het ergens goed voor is en niet,
omdat zijn leerlingen er genoegen in hebben.
Verder wordt in het voorschrift gesproken over gymnastische
oefeningen; die hebben evenwel met het schieten niets te maken.
Men leert alleen schieten door schietoefeningen. Wel is het onder
richt veel gemakkelijker met leerlingen, die een paar maanden
goed gymnastiekles gehad hebben; voor hen is het veel gemak
kelijker om hun aandacht te concentreeren en zich van hun bewe
gingen rekenschap te geven, overigens heeft gymnastiek niets te
maken met schieten. Wel zijn er oefeningen, die men wel gym
nastische oefeningen genoemd heeft, met het geweer in den aanslag;
bijv. in de aanslaghouding het geweer met de eene hand loslaten en
met de andere hand blijven vasthouden; maar dit zijn oefeningen
in het ondersteunen van het geweer en hooren dus zonder het
741