•ft. zich nimmer meer dan strikt noodzakelijk is mag blootstellen
aan vijandelijk vuur.
Algemeen.
De vormen en afmetingen van de hieronder te beschrijven
schutterskuilen zijn niet bindend, doch zijn slechts te beschouwen
als „gemiddelden".
Ook van de aangegeven wijze van werken kan z. n. worden
afgeweken.
Tengevolge van den gevechtstoestand, terreinbegroeiïng, bodem
gesteldheid, grondwaterstand, maskeering en vooral voor een
goede vuuruitwerking zal het noodig of mogelijk zijn van de
beschreven vormen af te wijken.
In het algemeen geldt, dat de hoogte van de dekking zoo gering
mogelijk zal zijn met het oog op de zichtbaarheid.
Bij geringe hoogte van de vuurlijn boven het maaiveld verkrijgt
men het voordeel, dat aan de gronddekking meer dikte kan worden
gegeven en meer uitbreiding zijwaarts tegen flankeerend vuur.
Steeds blijft echter van kracht:
„Vuuruitwerking gaat boven dekkin g".
Zoo noodig zullen dus de voordeelen van geringe zichtbaarheid,
groote dikte en gunstigen vorm van de dekking moeten worden
opgeofferd aan den eisch van voldoende uitzicht.
A. Liggende schutters.
a. Vorm en afmetingen (zie fig. I).
Van belang zijn:
1). het armsteunvlak a, waardoor het mogelijk is het boven
lichaam zoonoodig voldoende te dekken;
2.) voldoende diepte bij b om beentreffers te voorkomen.
•ft. Wijze van graven.
De schutter legt zich neer met de karabijn het geweer rechts
van zich.
De veldzak met de eetketel onder, wordt als voorloopige (ge
zicht) dekking vóór neergelegd (zie foto I a, I b).
Met de patjolpik maakt de man den grond voor zich los, de los
gemaakte grond wordt naar voren in de dekking verwerkt. Al
achteruitwerkend, wordt de eenmaal begonnen kuil steeds door
naar achteren verlengd.
Nadat op deze wijze eerst een kuil van 0.10 a 0.15 M. diepte
is gemaakt, gaat de schutter in den kuil liggen, en wordt door
weder achteruit te werken de kuil op diepte gebracht (zie foto's
Ha en 116).
Het kan noodig zijn, dat de man zich min of meer terzijde van
den reeds gemaakten kuil neerlegt (foto lift).
35