Mr. Talma dan, zeide onder meer: „Ik begrijp niet dat de Regeering, die in deze zaak m. i. rond en onomwonden Haar standpunt heeft bepaald, maar toelaat, dat uit legerkringen daartegen herhaalde malen wordt geageerd". en verder: „In het belang van de zaak, zooals ik dat zooeven heb uiteen gezet, vind ik, dat het gepraat er over maar uit moet zijn. Er wor den toch geen nieuwe gezichtspunten geopend; zij is volledig doodgepraat". Het standpunt van Mr. Talma vond bestrijding in den Volksraad door den Heer Aay, die het juist van zeer groot belang vond om wanneer daartoe aanleiding bestond, de zaak zoo goed mogelijk te bekijken en hpt recht erkende om te opponeeren tegen toestan den, die niet juist geacht werden. Hiertegenover stelde Mr. Talma, dat hij allerminst een muil- bandpolitiek wenschte toe te passen. Hij achtte het echter, wan neer eenmaal een beslissing is genomen, in strijd met een der grootste belangen van het land, dat daaraan aanhoudend weer op alle mogelijke wijzen werd getornd en handhaafde daarmede dus zijn standpunt. Ook de Heer van der Weyden sloot zich bij de behandeling van de suppletoire begrooting geheel aan bij den Heer Aay, die het recht van vrije meeningsuiting door officieren in militair-we tenschappelijke vereenigingen zoo krachtig in bescherming had genomen. Het behoeft haast geen betoog, dat deze krachtige bescher ming van een o. i. overigens onaantastbaar recht, ook in het of ficierskorps hoogelijk zal worden gewaardeerd. We moeten hier nog aan toevoegen, dat ook de Regeering het standpunt van Mr. Talma heeft gedesavoueerd. Bij de behandeling van de suppletoire oorlogsbegrooting verklaarde de Legercom mandant nl„ dat de Regeering van oordeel is, dat er in principe geen bezwaar tegen bestaat, dat defensie-aangelegenheden, als in het onderhavige geval, door officieren in het openbaar worden behandeld. Ook in de pers is de opvatting van Mr. Talma niet onweer sproken gebleven. In de J a v a-b o d e van 3 December troffen we onder den titel Mr. Talma en de krijgskunde een krachtige en waardige bestrijding aan, waarmede we ons vol komen kunnen vereenigen. Ten aanzien van de hierboven aangehaalde woorden wordt daar in het volgende gezegd: „Met andere woorden zou hij de officieren van Leger (en vloot, natuurlijk niet waar?) het zwijgen willen opgelegd zien. Gehorchen, und 's Maul halten, op zijn Pruisisch. Mond houden daar waar het om belangen van de hoogste orde gaat. Daar zou het officieren niet veroorloofd zijn hun meening 41

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 41