ieder deel de taak krijgt, welke het op logische gronden toekomt
en waardoor een voor ons geval maximum vermogen gewaaiborgd
zal zijn.
Als blijk van ruimte van opvatting daarbij, moge geiden, dat
na het aangeven van de hoofdlijnen van eigen opvatting, aan het
slot van het betoog een pleidooi wordt gehouden voor de instel
ling van een commissie voor den nieuwen opzet van de Indische
weermacht.
Dit pleidooi heeft bij de Locomotief gehoor gevonden en
wordt als volgt ondersteund:
„Temidden van die strijdvragen blijft ons slechts één vastheid.
Het is de overtuiging, dat naar een doelmatiger defensie moet
worden gestreefd. Er is gevraagd om een commissie. Die zou op
nieuw met overweging van alle ervaringen van den oorlog en met
bestudeering van alle moderne vorderingen der krijgswetenschap,
te adviseeren hebben over de inrichting onzer defensie. Blijven
de inzichten inderdaad zoo verschillen, dan zal zulk een commissie
wel onvermijdelijk zijn".
Hun, die in staat zijn de gebreken van het huidige stelsel te
beoordeelen, moet deze objectieve conclusie ongetwijfeld tot be
moediging stemmen.
Een bepaalde tegenstander van een hernieuwd commissoriaal
onoerzoek toont zich de J a v a b o d e, blijkens zijn artikel Leger
e n V 1 o o t in het nummer van 1 Decemberom het nuchter
feit, dat zulk een onderzoek reeds lang en breed is geschied...
dat' de resultaten er van zijn neergelegd in het defensierapport
1921'22 en omdat er sindsdien niets anders aan de situatie
veranderd is dan dat zich na een inzinking, de Indische financiën
weer zoodanig hebben hersteld dat de uitvoering niet meei tot
het onbereikbare behoort."
We staan hier wel heel ver af van het standpunt der J a v a-
bodehelaas!want niets zou ons liever zijn,
dan dat we dat standpunt tot het onze zouden kunnen maken.
Het defensiérapport 1921 -'22 is nl. een zeer aanneme
lijke grondslag voor den opbouw van onze weermacht en,
indien er ook maar eenige kans bestond, dat de verwezenlijking
van dat rapport binnen ons bereik lag, dan zou - naar we als
vrij zeker mogen aannemen door de deskundigen in het leger
thans zijn gezwegen, in de rustige overtuiging dat een alleszins
bevredigende oplossing van het defensievraagstuk aanstaande was.
Geen beter bewijs voor deze meening dan de groote instemming
die deze oplossing bij het leger had en o. a. destijds de redac
tievan dittijdschriftals volgt tot uiting werd gebracht.
„De Regeering, die deze plannen in de
Volksvertegenwoordiging brengt, kan n. o. m.
44
sfc