overtuigd zijn, dat het officierskorps èn van de Marine èn van het Indische Leger als één man achter Haar staa t". Een enkel woord over deze plamnen moge hier nog volgen: Uitgangspunt daarvoor was het standpunt van den toenmali- gen Minister van Koloniën, dat de taak van de weermacht in Indië voor de eerstvolgende jaren, naast de verzekering van de inwen dige orde en rust, geen andere kan zijn dan handhaving der neutra liteit in een oorlog, waarin wij niet zijn betrokken en het opvangen van den eersten stoot tegen Indië in een conflict waarin wij partij zijn, dat daarbij uiteraard de Marine de eerste phase zal hebben uit te strijden en dat, is de uitslag hiervan ongunstig, en de actie tegen Java gericht, het Leger aldaar den aanval verder zooveel mogelijk zal hebben te weerstaan. Uitgaande van deze grondslagen en erkennende de financieele en personeele onmogelijkheid tot het scheppen van een vloot, waarmede gepoogd zoude kunnen worden het verkrijgen en het behouden van het meesterschap ter zee, adviseerde de commissie tot een „klein materieel"-vloot, in hoofdzaak bestaande uit 4 kruisers, 24 jagers, 32 onderzeebooten, enz.; practisch het dubbe le van de vloot van het ontwerp 1925. Ten behoeve van deze vloot zouden steunpunten moeten worden ingericht te Tg. Priok, Soerabaia en in den Riouwarchipel. Uit de zoo even vermelde taakomschrijving van de weermacht blijkt ten duidelijkste, dat bij de meest gevaarlijke bedreiging in den vorm van een rechtstreekschen aanval op Java, de Marine naar vermogen zal moeten medewerken om 's vijands be doelingen zooveel mogelijk te belemmeren, daarbij „uiteraard" als voorste vechtéchelon van onze weermacht het eerst in actie zal komen „de eerste phase zal hebben uit te strijden" doch dat, nadat deze eerste phase eenmaal zal zijn afgespeeld, aan het leger de hoofdtaak zal moeten toevallen. In het stelsel van de Indische defensie-commissie 1921 moet dan ook voor het hier bedoelde ernstigste geval de taak van het leger primair, die van de vloot secundair genoemd worden en tevens een erkenning worden gezien, dat de veel misbruikte stel ling „een eilandenrijk moet door een vloot verdedigd worden" voor ons geval niet opgaat. In verband hiermede werd een modern uitgerust, mobiel en met offensieven geest bezield Leger noodig geacht, van aanmer kelijk grootere sterkte en beter uitgerust dan het tegenwoordige leger. Zooals gezegd achten we dit stelsel een zeer aannemelijke grond slag ook voor den tegenwoordigen tijd, al zal het als concessie aan de huidige constellatie hier en daar eenigszins moeten worden aangevuld. We denken daarbij aan de noodzakelijke bescherming 45

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 45