aan de landzijde van enkele kritieke punten in de buitengewesten, waarvan het belang in de laatste jaren sterk op den voorgrond is gedrongen. Maar in de hoofdlijnen kan het stelsel geheel van kracht blijven. Een nieuwe commissie zal daarvoor in ieder geval niet noodig V e Javabode spiegelt ons dus wel een aanlokkelijk beeld voor, waar wordt gezegd: „De uitvoering behoeft niet meer tot het onbereikbare te behooren". De financieele deskundige, Mr. Trip, president van de Javasche Bank, oud lid van de vlootcom- nussie, zal „stellig bemoedigende dingen kunnen zeggen over het huidige financieel aspect". Zouden we dan tóch nog mogen hopen? Wie over de Indische defensie schrijft bezit van huis uit een goede dosis optimisme, anders zou hij, geleerd door een eeuwen oude geschiedenis, zich niet meer op dit gebied begeven. En zoo zijn ook wij maar al te spoedig geneigd om onder de bekoring te komen van de lichtpunten die het betoog vandejavabode aanwijst. Maar een enkel feit is voldoende om ons weer terug te voe ren van uit het rijk der droomen naar het terrein der nuchtere werkelijkheid. Want Mr. Trip heeft nog niet gesproken en zal voorloopig ook wel niet spreken, althans niet in den geest als d e J a v a b o d e vermoedt. Maar wie w e 1 heeft gesproken, dat is de Indische Regeering bij de behandeling van het ontwerp-vlootwet 1925 in den Volks raad bij monde van Haar gemachtigden, waaronder ook een financieel deskundige van naam, nl. de Directeur van Financiën, de heer Bodenhausen. Het ging toen over het feit, dat voor een vloot, half zoo sterk als van de commissie 1921'22, op het leger, van aanmerkelijk ge ringere kracht dan dat van deze commissie, zou moeten worden bezuinigd. Moeten we het drama, dat zich toen in den Volksraad afspeel de, nog eens belichten? De lust daartoe is maar uiterst gering. Volstaan we dus met de vermelding dat de Regeeringsgemachtigde voor Financiën mede deelde, dat de Regeering er naar zal streven de legeruitgaven zooveel mogelijk te beperken en dat een ingediende motie waarbij uitdrukkelijk verdere inkrimping van de legerorganisatie en sterkte van het leger werd afgewezen, door de Regeering onaan vaardbaar werd geacht. Men ziet, dat de plannen van de defensiecommissie 1921 mij len ver buiten het in 1924 door de Regeering voor de weermacht geopende financieele aspect liggen. 46

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 46