peesch Verbond. Wordt die hoop verwezenlijkt, dan zal het uit zijn met
het geschrijf en gewrijf en zal bij het publiek zeer zeker niet meer de in-
druk& worden gewekt, als zou er animositeit tusschen zee- en landmacht
bestaan. Ik betreur het in hooge mate, dat die indruk gewekt is, waar
onze geheele Indische krijgsgeschiedenis wijst op een hartelijke samen
werking tusschen leger en vloot.
De rede van den Heer van der Weijden werd door den Le
gercommandant als volgt beantwoord:
M.d.V. De Regeering heeft met belangstelling kennis genomen van de
beschouwingen van den Heer van der Weijden in zake de defensie. Waar
de geachte spreker zelf de verwachting heeft uitgesproken dat van Re-
geeringszijde omtrent deze aangelegenheid wel niet in discussie zou wor
den getreden, zal hij zich ook niet teleurgesteld gevoelen, wanneer zijn
verwachting ten deze wordt bewaarheid. Ik ga dus over tot het volgende
punt, dat de Heer van der Weijden- ter sprake heeft gebracht, nl. de be
handeling van defensie-aangelegenheden door officieren in een openbare
vergadeiing.
De Heer van der Weijden heeft te dier zake als zijn meenig te kennen
gegeven, dat het gewenscht is besprekingen als op 30 November j. 1. heb
ben plaats gehad in een te Weltevreden gehouden bijeenkomst, uitgeschre
ven door de Indische Krijgskundige Vereeniging, niet in het openbaar
doch in een gesloten vergadering te doen geschieden, en zulks omdat
naar de geachte spreker opmerkt niet ter zake deskundigen uit het ge
sprokene, zooals dat in korte overzichten daarvan in de dagbladen wordt
vermeld, in den regel verkeerde conclusiën trekken.
M.d.V. De Regeeting is van oordeel, dat er in principe geen bezwaar
tegen bestaat, dat defensie-aangelegenheden, welke zooals in het on
derhavige geval het algemeen belang raken en niet bepaaldelijk geheim
moeten blijven in welk laatste geval ze ook niet vatbaar zouden zijn
voor een bespreking in de Indische Krijgskundige Vereeniging door
officieren in het openbaar worden behandeld, mits die behandeling op
zakelijke wijze geschiedt.
In tweeden termijr kwam de Heer van der Weijden nog even
terug op deze aangelegenheid en wel in de volgende bewoor
dingen:
Van harte dank ik de Regeering voor de belangstelling, welke Zij aan
mijn rede in eersten termijn betreffende de defensie heeft gewijd. Terecht
verwachtte ik niet, dat de Regeering daarover van gedachten zou wisselen.
De strekking van mijn betoog is dan ook alleen erop gericht geweest: le
mijnerzijds als mijn volle overtuiging uit te spreken, dat er geen animosi
teit bestaat tusschen beide hoofddeelen onzer weermacht; 2e heb ik een
verklaring willen geven van de in den laatsten tijd tot uiting gekomen
actie van officieren van de Landmacht, en dat naar mijn meening die actie
een gevolg is van een gevoel van onrust of vrees over de wijze, waarop
het defensie-vraagstuk door de Regeering wordt opgelost, of niet wordt
opgelost; 3e heb ik de aandacht willen vestigen op het artikel van kapi
tein Boerstra, wiens grondslagen ook de mijne zijn en waaraan ik kan
toevoegen, dat ook de een paar jaar geleden in Nederland benoemde com
missie, waarin o.a. de overste Winter zitting had, dezelfde beginselen hul
digde; en ten slotte heb ik aangedrongen op een gemeenschappelijk over
leg tusschen de commandanten van Leger en Vloot op de grondslagen als
door den heer Boerstra werden ontvouwd.
Nogmaals spreek ik de hoop uit, M. d-V., dat de belangstelling door de Re
geering aan mijn rede gewijd, moge leiden tot bedoeld overleg, en dat daar
door aan alle onzekerheid op het gebied der defensie een einde moge komen.
53