die onze positie als zelfstandige, onzijdige mogendheid in gevaar zouden brengen. Een spoedige en krachtige reactie van de pu blieke opinie zou het gevaar weten te bezweren. Evenmin heeft hij het oog op de gevaren, die gebrek aan nationale offer vaardigheid voor de verdediging van 's Lands zelfstandigheid en onzijdigheid voor onze internationale positie met zich kan brengen. Doch hij meent, dat de perspectieven voor een principieele veran dering onzer politiek liggen in onze deelneming aan den Volken bond en in de in komende tijden te verwachten ontwikkeling onzer koloniën. Over den Volkenbond zullen wij hier niet spreken. Het is van algemeene bekendheid, dat onze Regeering, onder algeheele er kenning van zijne groote verdiensten waar het betreft de ontwik keling van het internationale rechtsbewustzijn, niet blind is voor de moeilijkheden, waarvoor een land als het onze, in het stadium waarin de Bond thans nog verkeert, zou kunnen worden geplaatst, wanneer het gemengd zou worden in de oplossing van groote in ternationale geschillen. Voordat de noodige betrouwbare rechts- garanties aanwezig zijn en zoover is het nog lang niet is de grootste voorzichtigheid geboden. Hyper-Idealisten zijn hier als overal gevaarlijke raadslieden. Beschouwen wij de toekomstmogelijkheden van onze koloniën en bedenken wij dan, dat deze gewesten kunnen uitgroeien één met het moederland tot een machtig geheel, dan is daar mede tevens vastgesteld, dat dit Rijk als eisch van nationale waar digheid en ter beveiliging van zijne levensbelangen dan in het internationale leven de plaats zal hebben in te nemen en den in vloed uit te oefenen, passend bij zijne internationale beteekenis. Zal daarbij het karakter van onze buitenlandsche politiek het zelfde kunnen blijven? Tot nu toe hebben wij ten aanzien van onze koloniën dezelfde lijn gevolgd als ten opzichte van het moederland. Nimmer hebben wij hier, evenmin als ginds, door eenig bongenootschap ons reeds bij voorbaat geschaard aan de zijde van een der andere mo gendheden om ons zoodoende haren steun te verzekeren. Ook bij de Conferentie van Washington hebben wij dat standpunt in genomen. In het Viervoudig Verdrag zijn wij geen, partij, al heeft dan ook ieder der onderteekenaars ons de eerbiediging onzer ter ritoriale rechten in het Oosten toegezegd, hetgeen het zij ter loops geconstateerd niet in zich sluit eerbiediging onder alle omstandigheden van onze neutraliteit. Zullen wij deze, onze positie, blijvend kunnen handhaven? De Schrijver ontveinst zich niet, dat het Nederlandsch blijven onzer koloniën niet in die mate een voorwaarde is voor de besten diging van het internationale politieke evenwicht als de handha ving der zelfstandigheid van het Rijk in Europa. Men kan zich een nieuwen toestand van evenwicht denken, waarbij Nederland 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 7