dat hij besliste meeningen heeft, dat hij systematisch is, metho disch, en accuraat, punctueel en practisch, en dat hij in den regel gelukkig getrouwd is, houdt van het buitenleven en belangstelling voelt voor realia." De eindconclusies, waartoe de schrijver komt, luiden als volgt: „Ondanks het geringe materiaal en de vrij gebrekkige methode die mij niet in staat stellen strenge conclusies te trekken ik ben mij daarvan volkomen bewust geloof ik toch het volgende te mogen constateeren: De veldheeren behooren niet tot een, maar tot verschillende psychologische typen, en wel alleen tot de actieve. Het overgroote deel der veldheeren behoort tot het gepassio neerde type. De gepassioneerde veldheer bezit ongeveer dezelfde eigenschappen als andere gepassioneerden, maar overtreft die nog in activiteit, waardoor hij zich gemakkelijker aanpast aan zijne omgeving. De verschillende groepen van veldheeren, verdeeld naar hun werkkring, zijn niet elk tot eene bepaalde psychologische groep te brengen. Ten slotte meen ik te mogen aannemen de volgende stelling, die echter eene uitvoeriger bespreking verdient, dan ik met mijne geringe kennis van de krijgsgeschiedenis daaraan kon wijden: De handelingen van de verschillende veldheeren als zoodanig beantwoorden aan wat men a priori van hen verwachten mocht, als men hen beschouwt als leden van bepaalde psychologische groepen". Mij dunkt men kan niet anders dan eerbied hebben voor den veelomvattenden arbeid door den schrijver verricht en ongetwijfeld zal zijn studie van groote waarde zijn voor een betere beoor deeling der krijgsgeschiedenis. De vraag rijst of de verkregen resultaten niet ook van nut kun zijn op een zelfde wijze als Dr. Balner zijn kennis van de karak tereigenschappen van den Indischen soldaat wil aanwenden, nl. tot het verbeteren van de keuringsresultaten. De schrijver van het hiervoren in uittreksel gegeven proefschrift zegt, dat het onderzoek naar de eigenschappen van den veldheer zeer zeker ook psychologische waarde bezit en wel als aanvul ling van de psychologie van het beroep, welke zich ten doel stelt de eigenschappen, welke het opvatten van bepaalde beroepen bevorderen en daartoe praedisponeeren, aan het licht te brengen. Zou men niet in plaats van „veldheer" ook „officier" mogen lezen? Van af het oogenblik, dat de aanstaande officier zich voor toe lating tot de K. M. A. aanmeldt, tot dat hij het leger weder ver laat, wordt hij bijna jaarlijks en soms nog vaker op de geschikt heid voor zijn beroep gekeurd. Zooals ook Dr. Balner opmerkt 83

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 11