„besai" roepend, flink begint te roeien. De overigen, wakker ge worden, volgen zijn voorbeeld zoodat de prauw weder vijf minuten met schokken over het water schiet. Geleidelijk vermindert de vaart en na tien minuten roeit een ieder weer op de dommelige, werktuigelijke manier, totdat opnieuw de een of ander tot eene vernieuwde krachtsuiting aanzet. Het was in dit verband, dat ik in mijn vorig artikel aanbeval het laagland-gedeelte der rivier bij nacht te doen bevaren. Er wordt dan ook niet geroeid, doch wan neer men twee. of meer prauwen naast elkaar bevestigt, kan men zich rustig laten afdrijven. Het grootste gedeelte der roeiers kan dan slapen. Het is natuurlijk zaak, dat op iedere prauw de voor- en achterman om beurten op hun post zijn. Gedurende zoo'n nacht kan men soms een aardig eind opschieten, vooral wanneer men eb mêe heeft. Gaat men stroomop, dan is er natuurlijk van dit indommelen geen sprake. Hoewel langs de kanten de stroom vrij zwak is, moet toch aanhoudend flink geroeid worden, terwijl om te rusten, aan leggen steeds noodig is. Dit laatste heeft evenwel niet dikwijls plaats. Gewoonlijk vertrekt men 's morgens om half zeven, om tegen negen uur even te rusten voor het rooken van een sigaret en het nemen van een bad (plus minus 10 minuten), om dan door te roeien tot ongeveer elf uur. Dan wordt gekookt en gegeten, het geen een oponthoud van gemiddeld een uur geeft. Dat koken klinkt wellicht wat vreemd, omdat wij gewoonlijk maar wat koude rijst naar binnen werken, doch een Dajak is gewoon warme rijst te eten en men maakt hem ongelukkig door hem te dwingen van die gewoonte af te wijken. Een uur rust mag hij trouwens wel hebben en in dien tijd kan er gemakkelijk gekookt en gegeten worden. Zoodra zij er langer over beginnen te doen, moet men eens flink uit zijn slof schieten, dat helpt. Een Dajak houdt niet van slappe opmerkingen en zachte vermaningen. Iemand, die zoo nu en dan eens flink opspeelt, kan het meest van hem gedaan krijgen. Een Dajak wil en moet nu eenmaal met een stevige hand gere geerd worden. Iedere toegevendheid beschouwt hij als een uiting van zwakte. Omstreeks 12 uur wordt dus weer vertrokken en zoo tegen twee uur nog eens halt gehouden voor hetzelfde doel als 's morgens en om vier uur een geschikt plaatsje uitgezocht om bivak te betrek ken. Deze uren heb ik noch voor mij zelf, noch voor mijn transport commandanten als bindend beschouwd. Verschillende factoren heb ben invloed op de vaart, zooals weersgesteldheid en de stand van het water in de rivier en verder dient men met groote gezelschap pen ook terdege rekening te houden met de geschikte bivakplaat sen, want die .zijn lang niet overal aanwezig. Het gebeurde dus wel, dat ik vroeger wegging en eerder bivak betrok, enz., doch in het algemeen moet niet minder worden gevaren dan het aantal aangegeven uren. Een Dajak, die te eten heeft, is n. 1. iemand om 108

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 36