mee uit vischen te gaan. Hij heeft den tijd en geen begrip van ons ge jaag. Over de bivakplaatsen in de benedenrivieren merk ik nog op, dat men daarbij ernstig rekening dient te houden met de krokodil len, welke alle wateren onveilig maken. Het is dus zaak, daarop altijd de aandacht te vestigen en het bij avond of nacht naar de rivier gaan te verbieden, terwijl zwemmen als ernstig vergrijp moet worden beschouwd. Men heeft enkele rivieren, waarin men krokodillen tot diep in de binnenlanden aantreft, doch daar hebben zij meer hun vaste plaatsen. Het praatje, dat krokodillen een te gevoelige buik heb ben om over steenen te gaan, moet men niet te zeer gelooven. Over de vaart naar boven merk ik nog op, dat het stroomop waarts reizen in de benedenstreken vanwege de geringe vaart, de brandende zon en de geringe luchtstrooming vlak langs de oevers voor de koelies een zeer vermoeiend werk is. Iets anders is het bevaren van de midden- en bovenloop der rivieren. Aldaar bieden de oevers, nu eens steil oprijzend, dan weer uit hoog opgestapelde rotsblokken bestaande met daarvoor ge legen rolsteenbanken, hier en daar onderbroken door een beekje, dat zich, watervallen vormend, in den hoofdstroom stort, afwis seling genoeg. Ook de snelheid der stroom laat een indutten niet toe, terwijl bij het snelle afvaren der rivier een frissche wind ons de wangen streelt. Ook het opvaren schijnt minder vermoeiend. De temperatuur is niet zoo hoog als in de laaglanden, terwijl de rivier smaller en de oevers steiler zijn, zoodat men langer in de schaduw der boomen of oevers blijft. Instede van het vermoeiende pagaaien, wordt hiervan de tekens (vaarboomen) gebruik gemaakt, welk boomen de' prauwen minstens tweemaal sneller door het water doen schieten. Zeker, het kost meer krachtsinspanning om vooruit te komen, doch er is afwisseling in het werk en ook in de rivier. Nu eens moet de prauw aan het rottantouw langs den oever wor den voortgesleept, dan weer met behulp der kaits (d. z. aan de tekens bevestigde ijzeren haken) voortgetrokken worden, terwijl van tijd tot tijd een kalm gedeelte van de rivier weer gelegenheid geeft tot zitten en het ter hand nemen der riemen. Boven dien zijn de bochten in de rivier kleiner, verbeeldt men zich grootere stukken af te leggen en is het water, vooral bij lagen waterstand, heerlijk helder en frisch zoodat het baden bij de grindbanken een genot is. De afstanden welke men per dag kan varen worden geheel be- heerscht door de stroomsnelheid en de gesteldheid van de rivier. Stroomopwaarts gaande vaart men in het gunstigste geval 20 K. M., terwijl wanneer de rivier door bergland is ingesloten of door steenformaties breekt, vaak met 5 a 10 K. M. al genoegen moet worden genomen. 109

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 37