113 8. ORGAAN N. I- O. V. DECEMBER-NUMMER. Als eerste artikel treffen we aan een beschouwing over „Doel, beheer en toekomst van ontspanningslocalen, militaire sociëteiten en militaire tehui zen" van de hand van den luitenant-kolonel J. C. A. Bannink. De schrijver vestigt de aandacht op de doorgemaakte evolutie, die dui delijk tot uiting komt in de climax „pijp-cantine-gemeenschappelijk club gebouw''. Hij wijst verder op den goeden invloed, die kan uitgaan van de militaire sociëteit, gegrond op de huidige begrippen; de wenschelijkheid van een hooger geestelijk niveau. Doch aangezien de hieraan verbonden kosten door de sociëteit zelf be streden moeten worden en de voornaamste bron van inkomsten de jenever verkoop is, een factor allerminst in overeenstemming met het gewenschte hooger geestelijk niveau, bestaan hier de elementen voor den bekenden vicieusen cirkel, waarin geestelijke ontwikkeling en jeneverdebiet beurte lings als gangmaker zullen optreden. De corclusie ligt voor de hand. Het uitschakelen van den factor jene ververkoop zal echter alleen mogelijk zijn, indien op andere wijze wordt voorzien in geldelijke middelen. De schrijver wenscht daarvoor de verlich ting der gebouwen en het salaris van den burger kastelein voor rekening van den lande te brengen, middelen, die zeker sympathie verdienen, vooral, omdat zij meer het karakter dragen van medewerking dan van een koude geldelijke tegemoetkoming. De verdere beschouwingen over de ontspanningslocalen (dagverblijven) en militaire tehuizen zijn overdenking ten zeerste waard. Een volgend artikel van Krijgsman behandelt onder den titel „Op den verkeerden weg" de verdediging van Nederlandsch-lndië, het vraagstuk, waarover de laatste maanden zooveel te doen is geweest. De beschouwingen bewegen zich voornamelijk op financieel-maritiem gebied. De schrijver stelt zich daarbij op het practische standpunt, dat ook door de meeste militaire schrijvers in de laatste maanden is ingenomen, nl. de erkenning van de noodzakelijkheid om de defensie ite baseeren op de middelen, die wij. zonder gevaar voor ontwrichting van onzen verde ren staatsdienst, beschikbaar kunnen stellen. De conclusie waartoe de schrijver komt, na te hebben nagegaan, wat wij binnen onze draagkracht aan vlootbouw en instandhouding van de vloot zouden kunnen besteden en wat een eventueele schender van onze neu traliteit zonder noemenswaardige krachtsinspanning daar tegenover kan stellen, is de volgende: „Staak den vlootbouw! Zie af van een vloot voor de bescherming van onze belangen in Indië! De millioenen daarin gestoken, brengen ons een vloot van materieel, minderwaardig aan dat van den tegenstander, steu nende op een basis, die, welke sommen men er ook aan besteedt, nimmer aan de eischen, die men aan een vlootbasis moet stellen, zal kunnen voldoen 1 Draag de bescherming onzer belangen in de eerste plaats op aan'een goed georganisee.de, modern bewapende Landmacht! Besteedt men daar aan in de eerstkomende jaren eenige tientallen millioenen méér dan thans geschiedt, dan is het alleszins mogelijk naast een voldoende sterk Java- leger alle „critieke" punten op de Buitenbezittingen te voorzien van de troepen (Infanterie en kustbatterijen) die een in bezit nemen daarvan op een wijze als boven aangegeven, onmogelijk maken en in ieder geval den vijand tot het overvoeren van een belangrijke macht aan landingstroepen, noodzaakt."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 41