117
gevallen vastlegging van de verhouding tusschen de onderdeelen der
totale weermacht.
Nu gaf het Rapport der Indische Defensiecommissie in 1921, voortge
bouwd op het rapport der Vlootcommissie inderdaad een harmonisch
geheel. Precies zooals de heer Boerstra dat wenschtmeer nog zelfs.
Tegen die plannen heeft toen niemand vrijwel zich verzet. Waren zij
destijds aangenomen, wij zoudeu nu bezig zijn uit het moeras te komen.
En och, Indië zou heusch met staan aan den rand van een finan-
ciëelen afgrond
Het is alleen vermeende tijdelijke geldnood en politiek gedrijf geweest,
welke de vlootwet heeit doen verwerpen. Van deskundige zijde is toen
vrijwel geen enkele stem tegen de plannen vernomen.
Die vermeende of bestaande geldnood is oorzaak geweest van het later
volgend gemarchandeer met doelstellingen en het daaraan annexe inkrim
pen van de vioolsterkte en de amputatie van het leger.
Toen ging de harmonische verhouding verloren. Ze bleef zoek en het
is dus begrijpelijk, dat bovengenoemde heeren en anderen daarop wezen
en op zoek gingen naar het verlorene.
Maar dat hadden zij in de oorspronkelijke defensieplannen '21-22 kun
nen vinden 1
Sedert 1922 zijn de int. politieke verhoudingen niet veranderd. De kan
sen op oorlog en oorlogsinmenging zijn vrijwel dezelfde nu en toen.
Ook toen wenschten wij, [Nederland], een onafhankelijkheids-, of wi[
men liever, neutraliteits-politiek te voeren. Ook toen waren er critieke
punten. Zij worden in het Def. Rapport besproken, enkele zelfs genoemd,
waarbij de noodzaak om ze te bezetten, wordt aangegeven [pag. 31].
Toen stonden èn Holland èn Indië—het laatste zeker—er financieel heel
wat slechter voor dan nu. Nu is de Indische gulden safe en kibbelt
men over het aanwenden van begrootingsoverschotten 11
Wij hebben de neiging, onze omstandigheden zoo gaarne dl te slecht,
te somber voor te stellen. Wij stellen „de grenzen van ons geldelijk kun
nen" zoo geweldig eng.
Wij nemen aan, dat we niet kunnen, omdat we niet willen. Als in 1914
—'18 de geallieerde, in 't algemeen de oorlogvoerende landen ook zoo
hadden geredeneerd, zouden zij verloren zijn geweest. Zij legden het
spreekwoord: „de lering naar de nering zetten" zoolang op zij, onder
toepassing van een ander gezegde: „wat het zwaarst is, moet het zwaarst
wegen".
Wij beroepen ons op financiëele onmacht en, daarop bouwende, nemen
we genoegen met een schijnvertooning.
Een vlootje, zooals de laatste vlootwet ons wilde brengen, en dat nu
weldra in Indië zal zijn; een scheepsmacht zonder basis, met daarachter,
een leger van onvoldoende sterkte, dat alles samen is een schijnvertooning.
Wij geven blijkbaar liever a millioen [a is hoog!] uit voor twee op
zichzelf en in combinatie van zeer geringe of in 't geheel geen waarde
zijnde weermachtsonderdeelen, dan het dubbele of minder voor iets reëels,
iets dat waarde heeft.
Het is onze vaste en heilige overtuiging, dat hetgeen bij de oude vloot
wet werd gevraagd, noch toen, noch nu, ons financiëel kunnen, en even
min ons personeel kunnen te boven gaat; van het oogenblik af, dat een
defensiestelsel noodig wordt geacht om met redelijke kansen ons Indië
buiten den oorlog te houden en te beschermen.
Wanneer wij dan ook in geschriften van den tegenwoordigen tijd telkens
weer lezen van „commissies", dan slaat ons de schrik om het hart.
Wij weten te goed, dat de commissie equivalent is aan den kapstok.
Er zijn commissies genoeg geweest. Hoe meer er komen, hoe meer ver
warring, hoe meer tijdverlies, hoe meer verschil van inzichten.
Laten wij toch niet op commissoriaal onderzoek aandringen.
Er is een plan; het is een goed plan, althans, tot dusverre is er geen