door de oproerkraaiers kan worden verzekerd, dat Nederland de bevolking aan haar lot zal overlaten zoodra buitenlandsch geweld zal opdagen of eenigszins krachtig zal doorzetten. 22. Aan objecten, wier bezit voor een vreemde mogendheid van zoo danige beteekenis is te achten, dat in de daarin opgesloten begeerte een kans op oorlog kan worden gezien, moet zoodanig tegenwicht van ver weermiddelen worden verbonden, dat het hierin opgesloten nadeel, in verband met de overige gevolgen der tevens te aanvaarden vijandschap, zwaarder gaat wegen dan de drang der begeerlijkheid. Nieuwe toestanden en verhoudingen kunnen voor objecten, nieuwe redenen tot begeerlijkheid doen ontstaan (ontdekkingen, vindingen, economische-, strategische-, poli tieke overwegingen, enz.). 23. Van permanente verdedigingswerken gaat minder vermogen tot veilig-stellen uit dan van beweeglijke strijdmiddelen. Ook kan, door de versterking van een eerste-rangs object, de begeerlijkheid zich verplaatsen naar een tweede-rangs object, dat niet door permanente werken beschermd is. De steeds vooruitgaande artillerie- en de vliegkunsttechniek doen afbreuk aan de defensieve waarde van permanente werken juist door dien deze permanent zijn. 24. Het geval van een zelfstandig, door Nederland in Indië te voeren verdediging, en dat van een oorlog ten gevolge van neutraliteitsschending moeten goed onderscheiden worden. Ook voor dit laatste zal echter rekening moeten worden gehouden met alle mogelijkheden in geheel Indië. 25. Het voornaamste waarborgsmiddel tegen neutraliteitsschending wordt niet gevormd door de militaire defensiemiddelen. Dat middel ligt in de overtuiging, die de schender moet hebben, dat tegenover het door hem beoogde voordeel, het nadeel staat, dat Indië, met ai zijn hulpbronnen van velerlei aard, en hiertoe behooren ook de militaire machtsmiddelen, aan de tegenpartij ten bate kan komen. 26. Om dit waarborgsmiddel ten volle tot zijn recht te laten komen, behoort Nederland en behoort Indië buiten en boven twijfel te stellen den ernst der neutraüteits-bedoeling, en den ernst van het voornemen om zich bij de eventueel te nemen eindbeslissing niet te laten leidendoor sympathieën of door bijbedoelingen. Waar het geloof aan dien ernst mocht ophouden, wordt voor de oorlogs partijen de kans geschapen om door kuiperijen, iniimidatie, diplomatieke zetten, invloed te krijgen, en ontstaat ook de mogelijkheid van dupe te worden van valsche voorspiegelingen of vergissingen. Twijfel aan dien ernst kan neutraliteitsschending zelfs uitlokken. Neutraal zijn mag niet zijn in slappe berusting bij de pakken neerzitten, maar het moet zijn waakzaam, ijverig, zelfbewust toezeggen, eischen en waarschuwen. 27. Heeft een vergrijp plaats aan de door ons ingenomen neutraliteits positie, dan is het aan de regeering in het moederland om uit te maken, in hoever dit als een casus belli zal gelden (mogelijkheden zijn b. v. nog: bevredigende opheldering of verontschuldiging, herstel of vergoeding van schade, ultimatum). 28. In afwachting van de, in Nederland te nemen, beslissing, heeft de Indische regeering echter reeds zóó te handelen, dat de tegenpartij van den schender geen reden kan hebben om ons te kunnen beschuldigen of verden ken van bevoorrechting. De handeling moet zóó zijn, dat ook de inlandsche bevolking deze kan begrijpen. Aan onvoorwaardelijk te stellen eischen worde door daarbij passende maatregelen kracht bijgezet (teruggaan, binnen een lijn blijven, onderwerpen aan strenge politie-maatregelen, zoo noodig, bij weigering, het onbruikbaar maken van beoogde voordeelen, het bestoken door land- en zeemacht). 29. Heeft Nederland zich in ernst neutraal gesteld, dan is het geval bijna niet denkbaar, waarbij beide oorlogvoerende partijen trachten zullen elkan der vóór te zijn tot schending van onze onzijdigheid, of waarbij zij zóó optreden dat er twijfel zal bestaan welke de eerst-schendende partij is. 124

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 52