130
Ten aanzien van de vraag of voor Nederland het sluiten van een bond
genootschap en dus het laten varen van de voorheen gevoerde zelfstan-
digheidspolitiek, een wijze daad zou zijn, lezen we o. m.
„Door het sluiten van een bondgenootschap loopen wij op de gebeurte
nissen vooruit, „disponieren wir ins Biaue hinein" en worden wij al direct
bij het uitbreken van een Pacificoorlog in het conflict betrokken, lederen
dag die wij buiten den oorlog blijven, is gewonnen, geeft ons een bespa
ring van millioenen, aan kapitaal en aan niet te schatten bedragen aan
oorlogsellende. Het neutraliteitsrecht biedt ons voldoende vrijheid van
handelen om zelfstandig onze gedragslijn ten aanzien van belligerenten te
bepalen. Daarom is een bondgenootschap niet gewenscht en dienen wij te
volharden bij onze zelfstandigheidspolitiek."
Ten slotte neemt schrijver de vraag in beschouwing op welke wijze een
Pacific-oorlog zou zijn te voorkomen en stelt daarvoor als eerste eisch het
vermijden van een rassenantithese, waaraan ook Nederland in onslnsulinde
zal hebben mede te werken. Hij besluit als volgt:
„Een rustige ongestoorde ontwikkeling is alleen mogelijk als wij ons
afzijdig houden van al wat zweemt naar een imperialistische politiek, als
wij er naar streven door een voldoend krachtig leger en een bruikbare
marine de ontwikkeling van Insulinde zoowel naar binnen als naar builen
te waarborgen. Daarmede dienen wij het best ons eigen belang en dat
van den Indonesiër, want het tijdstip, dat wij het zonder die machtsmiddelen
kunnen stellen is nog lang niet aangebroken."
Een ander markant artikel uit dit Indische Gidsnummer is: „De verdedi
ging van Nederlandsch-lndië" door N. N., dat de lezer in het vorige nummer
van het 1 M. T. vindt afgedrukt.
De Militaire Spectator. November 1925. Kapitein der genie D. van den
Berg behandelt „Economische en industrieele oorlogsvoorbereiding" en
betoogt dat deze voorbereiding voor een klein land als Nederland met
beperkte hulpbronnen van nog grooter belang is dan voor een groot land.
Ook hier in lndië is sinds 1914 over staatsmobilisatie al veel
geschreven
In „Iets over motor-artillerie" laat de redactie van den Spectator het
woord aan den luitenant-kolonel der artillerie N. I. L. A.F. Q. geen
officiersboekje bij de hand, geachte redactie?) Winter om aan te toonen
dat de ervaring in lndië met motorartillerie reeds geruimen tijd opgedaan,
ook in hei moederland, waar de laatste jaren motortiactie naar voren komt,
goede diensten kan bewijzen.
Terecht wijst de schrijver op het groote belang van krombaangeschut
bij motorartillerie. Inderdaad worden de mogelijkheden voor wat betreft het
kiezen van stellingen in de onmiddellijke nabijheid der groote wegen (een
onafwijsbare noodzakelijkheid voor onze motorartillerie) veel menigvul-
diger.
Voorts een interessant artikel van den kapitein paardenarts P. A. van
Driest, getiteld„Mededeelingen omtrent de nadeelen van het veelvuldig
voorkomen van ingewandswormen en het windzuigen bij militaire paaiden''.
Schrijver beveelt tegen het windzuigen het toepassen eener operatie aan.
Kapitein der infanterie A. de Vries geeft „De beteekenis van Engeiands
verloochening van het Geneefsche Protocol". De beschouwingen door
schrijver geleverd, werden reeds in den tijdtusschen het schrijven en het
afdrukken achterhaald door de nieuwe, door het verdrag van Locarno, ge
schapen omstandigheden.
Luitenant van der Heem vervolgt en besluit zijn serie opstellen over
„De opleiding van verbindingspersoneel".
Hij bepleit de centrale opleiding van alle verbindingspersoneel bij de
per divisie op te richten verbindingsscholen.
In „Een ontwerp hoekmeter ten gebruike bij het vuren met zware mi
trailleurs" beschrijft de le Luitenant J. H. Alma een dergelijk bij het regi
ment jagers ontworpen en beproefd instrument.