en dus eerst in mijn lijst wel opgenomen had, zooals „vroegrijp",
„huiselijk", enz. heb ik, zooals men ziet, in de lijst laten drukken.
Deze eigenschappen, alle van weinig belang, vindt men dus niet bij
Heymans. Daartegenover staat, dat ik sommige eigenschappen uit
die lijst bij mijn materiaal in 't geheel niet aangetroffen heb. Na
tuurlijk zou ik deze dan ook niet opgenomen hebben, indien Hey
mans ze niet genoemd had; nu kan dat niet-aanwezig zijn van
enkele eigenschappen bij de veldheeren nog aanleiding geven tot
eenige opmerkingen.
Tot beantwoording van de tweede vraag is nauwkeurige ver
gelijking noodig. Evenals Heymans berekende bij hoeveel procent
van het aantal personen iedere eigenschap voorkwam, vond ik:
(niet in alle bijzonderheden in dit overzicht overgenomen. D.)
Beweeglijkheid (d. i. de lust tot gesticuleeren, heen- en weer
loopen in de kamer, van de stoel opspringen, enz.) vindt men pro-
certsgewijze bij de veldheeren veel meer dan bij andere personen
(57 tegen 20 het tegengestelde 5 tegen 6 evenals
regelmatige arbeidzaamheid (85 tegen 56 het tegengestelde
2)1- tegen 24 De getallen voor emotioneel actief geven te
kennen, dat zij onder den invloed van emoties beter in staat zijn
tot energiek handelen (55 tegen 32 het tegendeel 0
tegen 4 die voor volhardend, dat zij in de uitvoering van een
maal opgevatte plannen meer doorzettingsvermogen toonen
(82y2 tegen 39 het tegendeel 2/2 tegen 17 Hun
zelfstandigheid is vrij wat grooter dan die van anderen (95
tegen 39 het tegengestelde 2/2 tegen '10 terwijl zij
buitengewoon moedig zijn (97/2 tegen 12 het tegengestelde
0 tegen 1 Blijkbaar kennen de veldheeren niet de neiging
van sommige menschen, die in het aangezicht van een dreigend
gevaar niet handelen of niet kunnen afwachten, wat komen zal,
maar het gevreesde bespoedigen om zoo een einde te maken aan
den pijnlijken tweestrijd van hunne gevoelens (aangeduid door
faits non accomplis, waarvan ik geen enkel geval aantrof tegen
Heymans 8
De veldheeren schijnen minder verdiept te zijn in den arbeid;
de getallen zijn hier echter veel kleiner en geven dus minder
recht tot het trekken van conclusies. Wel afwijking van anderen
toonen zij ook in de meer of minder gemakkelijke verplaatsbaarheid
van de opmerkzaamheid (40% tegen 17l/2 het tegendeel 0%
tegen 2%), terwijl ik aangaande de vraag van avond- of mor
genwerker zeer geringe getallen vond. De geneigdheid om des
avonds te werken vond ik geen enkele maal, maar ook bepaalde
voorkeur voor de morgenuren trof ik slechts enkele keeren aan.
In verband met de groote arbeidzaamheid mogen wij dus aan
nemen, dat de veldheeren op enkele uitzonderingen na, die liefst
des morgens werken, op alle uren van den dag met genoegen
bezig zijn.
77