Met deze conclusie wordt het terrein der economische en in~
dustrieele oorlogsvoorbereiding betreden, met dien verstande
echter, dat het behandelde slechts een zeer klein gedeelte van
dat omvangrijke vraagstuk bestrijkt.
We achten het principieel onjuist, dat op deze behandeling
van een onderdeel van het vraagstuk een conclusie wordt ge
bouwd, die zooals we nader zullen uitéénzetten voor het
geheele vraagstuk van bindenden invloed is.
Het betoog herinnert ons overigens weer eens aan de nood
zakelijkheid, om ook voor ons land het geheele vraagstuk der
economische en industrieele oorlogsvoorbereiding ter hand te
nemen ten einde als resultaat van deze studie te kunnen komen
tot een programma, waarbij aan alle zijden van het vraagstuk
gelijktijdig de vereischte aandacht wordt besteed.
Het is geenszins uitgesloten, dat dan voor het voedselvraag-
stuk een overeenkomstige oplossing wordt vastgesteld als door
den spreker thans aanbevolen, doch men heeft dan een waar
borg, dat deze conclusie op den breeden grondslag berust,
waarop zij behoort.
We herinneren er hier aan, dat terstond na het einde van
den wereldoorlog in verschillende landen, als b. v. Frankrijk,
België, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Spanje, Japan
e d, commissiën ter bestudeering van dit vraagstuk zijn inge
steld, welke bestudeering in de meeste dezer landen reeds tot
tastbare resultaten heeft geleid, zich o. a. uitende in de instel
ling van afzonderlijke organen voor de behartiging van dit
deel van de staatstaak alsmede in het treffen van maatregelen van
wetgevenden en anderen aard met betrekking tot deze materie.
De spreker onderwerpt in zijne beschouwingen de maatregelen
der Indische Regeering in de oorlogsjaren getroffen ten aanzien
van de voedselvoorziening aan een ernstige kritiek. We zullen
het er thans niet over hebben of deze kritiek in alle opzichten
gerechtvaardigd is, maar wel willen we er de aandacht op vestigen,
dat, zoo er reden is voor kritiek, hier dan tevens gegronde aan
leiding is om maatregelen te treffen ten einde bij onverhoopte
herhaling van de toestanden in de oorlogsjaren, van onze zoo
duur gekochte ervaring zoo goed mogelijk partij te trekken. Deze
ervaringen zullen dus behoorlijk moeten worden verwerkt.
De spreker betoogt voorts, dat wij in abnormale omstandigheden
in onze kinine, stookolie en benzine voldoende krachtige wapens
hebben om de mogendheden, die aan Indië de noodige levensmid
delen zouden willen onthouden, tot een redelijk gedrag te dwingen.
Hieromtrent zijn wij geenszins zoo gerust als de spreker en wij
verwijzen daarvoor o. a. naar hetgeen de kapitein der genie D. van
den Berg schreef in de Militaire Spectator van November 1925.
„De geallieerden en met name Engeland, de onvolprezen
182