en van klein-kaliber mortieren. In Rusland en Engeland stelde men voor om den infanterie-aanval te begeleiden door middel van „gedragen batterijen". In Frankrijk achtte men het bestaande veldgeschut voor alle opdrachten in den bewegingsoorlog geschikt; alleen meer dan tot nog toe het geval was te streven naar betere samenwerking tusschen de infanterie en artillerie (methode van generaal Percin: „liaison par le haut, liaison par le bas"). Bij het uitbreken van den wereldoorlog werd, op het punt van samenwerking, vrij algemeen in de verschillende rijken het volgende standpunt ingenomen: 1. de divisiecommandant behoort de samenwerking tusschen de infanterie en artillerie te verzekeren door in zijne gevechtsbevelen het gemeenschappelijk te bereiken doel scherp te stellen; 2. de als gevolg van evenvermelde gevechtsbevelen op elkaar aangewezen infanterie- en artilleriecommandanten behooren de samenwerking zoo goed mogelijk te verzekeren door in nauw contact met elkaar de détails der uitvoering te regelen; 3. artillerie, die een bepaalde infanterie-eenheid rechtstreeks moet steunen, mag niet onder de bevelen van dien infanterie- commandant worden gesteld. Men voelde niets voor décentralisatie der artillerie; de divisie artillerie moest in één hand blijven. Tijdens den wereldoorlog bleek echter, dat centra lisatie der divisie-artillerie lang niet altijd aan de infanterie den zoo hoog noodigen steun kon verzekeren. Stemmen gingen op voor décentralisatie. Immers, zoo redeneerden de voorstanders hiervan, de artillerie behoort onder de bevelen te staan van den gevechtsleider. De divisiecommandant is echter niet als zoodanig Te beschouwen; in den aanvang van het gevecht nog wel, in latere gevechtsmomenten zeker niet meer. Zoodra toch de infan terie de vijandelijke stelling is binnengedrongen ziet men als regel den aanval van de divisie uiteenvallen in afzonderlijke ge vechten onder leiding der regimentscommandanten en vaak gaat zelfs de leiding geheel op de bataljonscommandanten over. Het was dus logisch de artillerie dan maar van huis uit te verdeelen over deze eenheden van lagere orde. De voorstanders van décentralisatie zijn dikwijls door de practijk van den jongsten oorlog in het gelijk gesteld. Maar toch zien wij thans, na den wereldoorlog, het beginsel van centrali satie der divisie-artillerie wederom als norm in de buitenlandsche gevechts-voorschriften neergelegd. Aan décentralisatie zijn dan ook groote nadeelen verbonden t. w. 1. de divisiecommandant doet afstand van een machtig orgaan, waarmede hij anders zijn invloed op het gevecht tot het laatste toe zou kunnen doen gelden; 2. de divisiecommandant heeft geen stevige waarborgen, dat de divisie-artillerie oordeelkundig wordt aangewend. 228

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 28