van het infanterie-regiment en den commandant van de onder steunende afdeeling artillerie. Hiertoe detacheert de afdeelings- commandant een officier en drie wachtmeesters met telefonisten, seiners en ordonnansen bij de infanterie. De officier vervoegt zich bij den regimentscommandantde wachtmeesters bij de ba taljonscommandanten. De officier heeft tot taak om den infanterie- commandant voorlichting te verschaffen omtrent den steun, die de artillerie in bepaalde omstandigheden zou kunnen verleenen en anderzijds, om den afdeelingscommandant op de hoogte te houden van den toestand bij de infanterie en hare behoeften. Voor het overbrengen van verzoeken om steun in artilleristischen vorm worden door dezen officier eigen verbindingsmiddelen ge bruikt; alleen in noodgevallen kan worden beschikt over die der infanterie. Een snelle en zekere overbrenging van berichten bleek echter tijdens den wereldoorlog, zooals reeds werd opgemerkt, zeer moeilijk. Vaak konden berichten uit de voorste lijn alleen per ordonnans naar den bataljonscommandant worden overgebracht. Zelfs bleek zulks meermalen noodig te zijn voor het overbruggen van den afstand tusschen den bataljons- en den regimentscom mandant, want ook in deze zone viel op niet-ingegraven tele foonlijnen niet te rekenen. Andere verbindingsmiddelen als draad- looze telefonie of het vliegtuig waren al even onzeker, zoodat de beste détailregeling in de practijk altijd gevaar zal loopen, door het niet functionneeren der zoo kwetsbare verbindingsmiddelen te worden verstoord. Resum eerend e, kan dus naar voren worden gebracht, dat voor de vereischte samenwerking in het gevecht tusschen de infanterie en artil lerie, noch de in dit opzicht door den divisie- commandant getroffen regelingen, nóch de d e t a i 1-u itvoering der op elkaar aangewezen infanterie- en a r t i 11 e r i e c o mm a n d a n ten de zeker heid kunnen verschaffen, dat door de infanterie onder alle omstandigheden op artillerieonder steuning kan worden gerekend. In dit licht hebben wij het vraagstuk van het infanteriegeschut te bezien. Het bovenvermelde was dan ook oorzaak, dat de infanterie allerwege met klem om eigen geschut vroeg. En zulks met de uitgesproken bedoeling, in de eigen organisatie het middel bij de hand te hebben om, althans tijdelijk, zelfstandig de doelen te kunnen bestrijden, die aan een vlot verloop van den aanval blijkens de ervaring zooveel bezwaren in den weg leggen in hoofdzaak de niet door het voorafgaand artillerievuur vernielde vijandelijke mitrailleurs en waartegen in bepaalde omstandigheden met de gewone infanteriewapens weinig of geen uitwerking zal zijn te verkrijgen. Reeds op grond hiervan moet 231

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 31