geschut ziet toegewezen. De tijd dat de infanterist, binnen zijn wapen, van alle markten thuis was, ligt reeds geruimen tijd achter ons. Het moderne infanterie-regiment is thans te be schouwen als een conglomeraat van een aantal grootere en kleinere groepen van specialisten, als daar zijn de geweer- en geweer- mitrailleurgroepen, bedieningen zware mitrailleurs met bijbehoo- rende handlangers, hand- en geweergranaatwerpers en verder nog radiogroepen, U-lapploegen, telefoonploegen, optische seinploegen, ordonnansengroepen, bedieningen schaarkijkers, regimentspatrouille, om slechts hoofdzaken te vermelden. Het wil dan ook voor komen dat door toevoeging van een nieuwe groep specialisten voor de bediening van het infanteriekanon, aan het wezen der zaak niet veel zal worden veranderd. Resumeerende zouden wij, vooral in Indische verhou dingen, voor het infanteriegeschut een infanterie-bediening wenschen omdat 1. het infanteriekanon Top grond van tactische eischen nu eenmaal een infanteriewapen is 2. het verwijderd verband waarin de infanterie en de artillerie optreden het noodig maakt, om aan de infanterie meerdere tacti sche zelfstandigheid te geven 3. deze eisch van meerdere tactische zelfstandigheid a fortiori geldt voor Indische verhoudingen 4. bij noodgedwongen, gedragen vervoer een zuiver infanteris- tisch optreden moet plaats vinden 5 in stelling staande niemand beter dan de infanterist zelf beoordeelen kan, waar de behoefte aan vuurondersteuning het meest urgent is; 6. een innig contact in vredestijd noodig is, hetgeen slechts is te bereiken door een organieke indeeling bij de infanterie 7 de groote kern van vrijwilligers in ons leger aan deze op lossing van het vraagstuk niet de minste bezwaren in den weg legt. Om dan verder maar niet eens te spreken van de groote moreele beteekenis. Met belangstelling en volle waardeering voor diens arbeid hebben wij van de studie van den Heer Maurer kennis genomen. Maar als aan het einde van diens voordracht een artilleristische bediening wordt aangeprezen op grond van het feit, dat het infanteriegeschut „klassiek" (blz. 27) bij de artillerie zoude thuis behooren en daarbij nog wordt aangevoerd, dat een artilleristenhart sneller gaat kloppen, alleen reeds bij de gedachte schouder aan schouder met de infanterie te kunnen strijden (blz. 27), dan kan in dit opzicht onze conclusie slechts deze zijn, dat de gebezigde argumenten, hoe welluidend ook, bij nadere overdenking weinig hout snijden. En zulks voornamelijk, omdat de tactische eischen van 236

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 36