Dergelijke plannen kunnen inderdaad niet au sérieux worden; genomen. Maar zooals gezegdwe achten het wel mogelijk, dat de- nieuwe Minister eerst eenige aandacht wil schenken aan de ernstige vertoogen, die kort geleden, o. a. door de heeren Boerstra en Geldorp, met betrekking tot het Indische weermachtsvraagstuk in zijn vollen omvang zijn geleverd en waarin wordt gepleit voor een nieuwen opzet van de Indische weermacht, waarbij het doel moet zijn om binnen de grenzen van ons geldelijk kunnen een harmonisch samengestelde weermacht te scheppen, waarbij ieder deel leger, vloot en luchtmacht de taak krijgt, welk het op logische gronden toekomt en waardoor een voor ons geval maximum vermogen gewaarborgd zal zijn. In dit verband moge ons ook de opmerking van het hart, dat het telegram door de Vereeniging „Indië Weerbaar" den Minister van Marine toegezonden, luidende „Er heerscht algemeene ontstemming in Indië over de besnoei ing der begrooting voor Marine", nog al boud geredigeerd is.. Behalve uit vorenstaande artikels merkten wij namelijk van ont stemming nog niets. Dat er algemeene ontstemming zou heerschen moeten wij dan ook tegenspreken. Dat wij in dit gevoelen niet alleen staan moge o. a. blijken uit ondervolgende beschouwing overgenomen uit de „Nieuwe Soe- rabaja Courant" van 29 Maart j. 1. 246 „Een ongegrond telegram. Het bestuur van „Indië Weerbaar" heeft naar een telegram ons reeds meldde aan den minister van Marine ad interim het volgende telegram verzonden„Algemeene ontstemming in Indië besnoeiing marine-begroo ting". Hoe „Indië Weerbaar" er toe komt, om te verklaren, dat er in Indië een algemeene ontstemming tegen bedoelde besnoeiing bestaat, is ons niet recht duidelijk. „Indië Weerbaar" kan hoogstens voor zichzelf spreken, maar in deze zeker <?een verklaring afleggen over de meening van anderen. Dit kiemt des te meer, daar bedoelde „anderen" noch mondeling, noch schriftelijk hun zienswijze terzake hebben te kennen gegeven, hetgeen al weer zeer verklaarbaar is, daar men de nieuwe plannen van den nieuwen minister van Marine nog niet kent. Het lijkt ons logisch, wanneer men wacht met zijn oordeel over de be snoeiing uit te spreken, totdat men deze in haar geheelen omvang kent. Wij althans wenschen ons oordeel zoolang op te schorten, maar willen hier dui delijk doen uitkomen, dat deze omstandigheid ons in onze critiek tot niets bindt. In principe zijn wij, zooals wij reeds verscheidene malen verklaarden, voor eèn effectieve verdediging, zoowel te land als te zee van deze gewesten. Hoever deze „effectieve verdediging" zich dient uit te strekken, hangt voor- Ook het Soerabaiasch Handelsblad van 1 April j. 1. maakt bezwaar tegen dit telegram, „niet alleen wat betreft het tijdstip, doch ook wat aangaat de procuratie."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 46