Ongeveer gelijktijdig met dezen maatregel van den Minister van
Marine a.i. verscheen ook de Memorie van Antwoord van den
Minister van Koloniën op de Indische begrooting. In de desbe
treffende telegrammen lezen we daaromtrent
Reeds kort na de aanvaarding van hun ambt hebben de beide
Ministers die over het Indische defensievraagstuk de verantwoor
delijkheid dragen, zich dus ieder over een verschillend deel
daarvan uitgesproken. Men moet wel aannemen, dat hierbij onder
ling overleg heeft plaats gehad en dat overeenstemming van
inzichten daaraan ten grondslag heeft gelegen.
Hoe zou het echter moeten gaan in het geenszins ondenkbare
geval, dat die overeenstemming niet verkregen kan wor
den
Om dan nog maar niet te spreken van den halfslachtigen
toestand, dat de noodzakelijke overeenstemming moet worden
verkregen doordat een, of beide der verantwoordelijke gezag-
hebbenden ter wille van deze overeenstemming water in hun wijn
moeten doen.
Na overweging van het voorgaande zal men moeten toegeven
dat een ongedeelde verantwoordelijkheid zooals de splitsing
met zich brengt, heel wat logischer en wenschelijker moet worden
geacht. Dan eerst zal het mogelijk zijn om de Indische weermacht
op den grondslag van éénheid van opvatting te orga-
niseeren.
Men heeft het wel doen voorkomen alsof deze splitsing een
nederlaag voor de groot-Nederlandsche gedachte, een verslapping
van den band tusschen Nederland en Indië zou beteekenen
(Zie o. a. de lezing van den oud-overste der Marine G. J. W.
247
namelijk van de omstandigheden af. De eene ziet deze zoo en een ander ziet
ze weer geheel anders
Critiek in deze is zeer gewenscht, maar zij behoort op een stevige basis
te berusten. Een zeer belangrijk punt voor Indië is de verdeeling van de ma
rine-kosten tusschen Indië en Nederland. Niemand in Indië weet op dit mo
ment of bijv. die terugtrekking van het bouwplan niet verband houdt met een
geheel nieuw vlootplan op andere kost-verdeelingsbasis. Dat vergeet „Indië
Weerbaar", terwijl deze vereeniging eveneens niet uit het oog mag verliezen,
dat zij voor zichzelf en niet voor anderen, wier meening zij niet kent, mag
spreken."
„Hoeveel waarde ook gehecht mag worden aan de bepalingen van het
Volkenbondpact, de verklaringen van de groote Mogendheden ter conferentie
te Washington zijn van het grootste belang.
Juist daarom kan Nederland zich niet onttrekken aan den plicht, naar mate
van krachten ook in Indië een weermacht in stand te houden en, in het be
lang van eigen veiligheid, eventueel deel te nemen aan een gezamenlijke
actie.
De Minister kon zich daarom geheel vereenigen met de meening van som
mige leden van de Kamer, dat het onder de gegeven omstandigheden de plicht
is van de Nederlandsche Regeering al het noodige te doen om Indië zooveel
mogelijk buiten elk conflict te houden, en in elk geval te zorgen, dat wij ons
niet schuldig maken aan eene roekelooze verwaarloozing van Indië's weer
macht".