geroutineerde artilleristen, waarvan de geheele opleiding en de 'vorige diensten gericht geweest zijn op de bediening van geschut en het gebruik daarvan, ook die van de officieren sedert hun aan komst aan de K. M. A.in handen van hen, die bij hun eerste diensten reeds rijke ervaring hebben opgedaan met veld- en vooral bergkanon- nen; die hun geheelen diensttijd zich op velerlei wijzen geoefend heb ben in het vuren met geschut en gewend zijn om te gaan met voertui gen, remmen, sluitstukken, munitie, enz. enz. Zou het geen voordeel zijn, indien eenheid bestond tusschen de wijze waarop de voor schriften voor alle legerkanonnen waren samengesteld (een een heid, welke door zelfs de beste reglementencommissie anders niet gewaarborgd is en dat die samenstelling dus in één hand was, d. w. z. van de inspectie van het wapen der artillerie, zoodat t e n volle partij getrokken kan worden van de ervaringen met het eene onderdeel opgedaan ten bate van het andere Men moet de vele vraagstukken, die zich doorloopend voordoen ten aanzien van dit alles kennen, om te beseffen wat dit te beteekenen heeft De vraag is natuurlijk niet of een infanterist de bediening van <een kanon kan leeren. Bij de artillerie kan men in 5'/2 maand kanonnier en in 1 jaar een zeer bruikbaar reserve-officier worden. Maar de vraag is of het logisch is, als men beschikt over perso neel, dat volop in de gelegenheid is alle bijzonderheden aan geschut en de bediening ervan verbonden steeds doorloopend te beleven, van dit personeel geen gebruik te maken, waar dit nuttig is (en niet deskundigen aan te wijzen voor een hen vreem de taak.) Dit ware geen efficiency. De officieren van de infanterie, bij een batterij infanteriegeschut geplaatst, zullen meerderen tijd noodig hebben zich de ervaringen -eigen te maken, welke ze voor hun taak behoeven en als ze daarna weder de batterij verlaten, zal het grootste deel van die ervaring voor hen overbodig geworden zijn. De artilleristen echter zullen zeker eerder zijn ingewerkt, terwijl zij juist in hun lateren diensttijd groote voordeelen zullen hebben van hun vroegere plaatsing bij de infanteriekanonnen. Groote voordeelen, niet alleen voor het eigen wapen, maar voor beide wapens. Want zeker zal de oe fening, die de jonge artilleristen opdoen (en ik schroom niet te zeggen, dat voor plaatsing bij de infanteriekanonnen slechts de beste onder de jongeren zullen mogen worden aangewezen) wan neer ze diensten leeren verrichten in het infanterieregiment en zelfs in het bataljon, zeker zal die oefening maken, dat door hen een beter, intenser inzicht wordt verkregen in het werk en de tac tiek van de infanterie, wat juist zoo'n groote behoefte is voor de artilleristen en wat de samenwerking later, wanneer ze weer geplaatst zijn bij de divisieartillerie, ten zeerste ten behoeve van het hoofdwapen zal verbeteren. De Heer F. d. B. moge in het conglomeraat van specialisten, waaruit zijn wapen reeds bestaat, een reden vinden om geen be swaar te zien in uitbreiding van het aantal specialiteiten, niet 315

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 51