oude vrijheer meende, dat hij zijn zoon niet aan den dienst van zijn nieuwen landsheer mocht onttrekken, en de jonge v. Gagern droeg reeds de Hollandsche uniform toen hij bij Quatrebras ge wond werd. Maar toen de veldtocht van 1815 voorbij was, keerde hij tijdelijk tot het studentenleven en de alma mater terug. Te Göttingen had hij slechts twee studiejaren doorgemaakt, aan de hoogeschool te Heidelberg zette hij zijne studiën voort. Het was in die dagen een eigenaardig schouwspel, jonge mannen op de collegebanken te zien, die Napoleontische campagnes achter den rug hadden en thuis, naast de studenten-floret, de officiers sabel in de kast hadden hangen. Teruggekeerd tot den militairen dienst, maakte hij snel promo tie. Tijdens hij in 1830 aan den strijd in België deelnam, was hij reeds opgeklommen tot majoor, chef van den generalen staf bij het korps, dat onder bevel stond van hertog Bernhard van Saksen Weimar Eisenach, den lateren Indischen legerkommandant. In 1844 werd hij benoemd tot generaal-majoor en adjudant des konings; in 't zelfde jaar nog volgde de zending naar Oost-Indië. De regee ring beoogde daarmee eene herziening van het defensiestelsel van J. v. d. Bosch, en van de Memorie van den overste C. v. d. Wyck in welke dat stelsel nader was uitgewerkt. Gelijk wel meer met In dische ramingen placht te gebeuren, had men ontdekt, dat ook bij de uitvoering van dit defensieplan de kosten de raming verre zouden overtreffen. En dat de eveneens aanzienlijke kosten van de bewapening der forten en kustplaatsen onder die raming niet eens begrepen waren. Voorts moest, om al die getraceerde forten te bezetten, aan de sterkte van het Indische leger eene aanzienlijke uitbreiding gegeven worden; zoo sleepte de eene uitbreiding de andere, de eene uitgave de andere met zich. 't Ergste was nog, dat deze kosten geene buitengewone waren, die slechts éénmaal op de begrooting kwamen, maar uitgaven die jaarlijks terugkeerden. En dat de aanleg van al de ontworpen versterkingen een zwaren druk legde op de schouders van den landbouwenden Javaan, door de cultuurdiensten reeds genoeg geplaagd. Dit verdedigingsplan was intusschen reeds ettelijke jaren tot een begin van uitvoering gebracht. Duizende inlanders werden opgeroepen voor den vestingbouw, en met des drijvers geweldige roede ter plaatse gebracht. Van 50 palen afstands en meer moesten ze opkomen en telkens 14 dagen van de 30 uithuizig blijven, voor een totaal loon van 120 duiten en de gore rijst van den Chineeschen. aannemer. De omgewoelde bodem van Ngawi en Goinbong, de moerasgronden van Ambarawa gaven giftige dampen van zich, die van de duizenden honderden deden sterven. De militaire kro niekschrijver schreef droogweg: „De toestand had reeds een tien tal jaren geduurd, toen hij de aandacht trok". 1Daarbij kwam de Tijdschr. v. N. I. 1869. De verdediging van Java. 359

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 23