mende. Sumatra vond hij een pittoresk land, maar in vergelijking van Java nog een wildernis. Voor den tocht van Benkoelen over land naar Palembang had hij twaalf marschdagen noodig, waar bij niet alleen rekening viel te houden met de bezwaren der tro pische wildernis, maar ook met de vijandigheid van sommige stam men, de Redjangs b. v. Doch er was voor zijne veiligheid gezorgd hij had een gewapend escorte van een paar honderd man bij zich, „die nicht überflüssig sein mochten", gelijk hij zelf erkende. Bijkans vier maanden bracht hij op het groote eiland door, al vorens hij naar Batavia kon terugkeeren. Daar verwerkte hij op het papier zijne jongste ervaringen, en zond ook dat stuk naar het koloniale departement in Den Haag. Daarmee was zijn opdracht vervuld; hij kon nu huiswaarts keeren. De Gouverneur-Generaal had hem in Indië willen houden als legerkommandant, doch hij had zijne zending steeds als eene tijdelijke beschouwd, en zijn hart trok hem naar Europa. Indië was voor hem een passantenhuis en als voorzichtig man had hij den ommeslag eener eigen inrichting, derhalve ook den schadepost eener vendutie, weten te vermijden. Op Sumatra, waar hij onder beambten en militairen vele Duitschers had aangetroffen, was hem een exemplaar van Goethe's W a h 1- verwandscn aften in handen gekomen, en zijn oog was ge vallen op de plaats (in Ottilie's dagboek): „Niemand wandelt ongestraft onder de palmen, en niemand zal lang met tijgers en olifanten samenwonen zonder dat zijn aard ver andert". „Maar ik bemerk er niets van", schreef hij uit het land der tijgers en olifanten naar huis. „En de palmen hebben trouwens geen grooten indruk op mij gemaakt; al die klapperboomen zijn een eentonig gezicht". Slechter dan aan hemzelf was aan zijne reisgenooten van de M e r a p i deze Indische periode bekomen. Luitenant George werd zoozeer door dyssenterie verzwakt, dat hij met een spoedcertifi- caat naar Europa moest. Zijn Duitsche oppasser Matthes Steyer, die te Batavia als huisbewaarder was achtergebleven, moest even eens teruggezonden worden. Niet wegens ziekte, maar omdat hij tijdens de voortdurende afwezigheid van zijn meester in verkeerd gezelschap was geraakt, en een broeder van de lik geworden. Zijn toestand grensde aan zuiperswaanzin. Alleen luitenant List had promotie gemaakt, en was kapitein geworden. Een ander lid van het kleine reisgezelschap aan boord van de M e r a p i kwam, zes weken na v. Gagern's vertrek, in Indië te overlijden. En dien had men in Europa, om zijn deelnemen aan deze oostinjereis, nog wel benijdNon cuivis contingit adire Corin- thum (niet iedereen is zoo gelukkig naar Corinthe te gaan); maar hoe, wanneer men uit Corinthe niet weer terugkwam! In November 1846 vertrok hij van Batavia huiswaarts met het zelfde schip, dat hem in Indië gebracht had. De koers ging dit- 364

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 28