maal echter over Singapore en Ceylon naar Britsch-Indië, met
het doel om ook daar de militaire instellingen te leeren kennen.
De voornaamste plaatsen van Hindostan werden door hem be
zocht; zijn dagboek gewaagde daarvan, ofschoon vluchtig, met
eene voldaanheid en eene bewondering, welke er ten aanzien van
Ned. Indië in ontbrak. Ook de menschen bevielen hem beter. „Het
verkeer met de Engelschen", zoo schreef hij uit Point de Galle,
„is mij een ware geestelijke opfrissching. De Hollanders gaan moei
lijk buiten het nauwe kringetje hunner denkbeelden, en wie tracht
hen daarbuiten te brengen, gaat door voor een dwaas of een be
drieger". Gelijk hij te voren dwars door Sumatra was getrokken,
zoo trok hij thans dwars door Hindostan. Op Java had hij steeds zijn
eigen reiswagen gebruikt, het traject van Calcutta naar Bombay
maakte hij grootendeels in een palankijn. Vooral stelde hij belang
in de plaatsen van historische beteekenis, in de slagvelden van
Aliwal en Ferozeschah, de punten waar in vroeger dagen de
Britsche macht gezegevierd had over de Fransche, Robert Clive
over Dupleix en Labourdonnais. Maar weinig vermoedde hij zeker,
wanneer hij een grootschen durbar bijwoonde, of een Engelsch
feest in Calcutta, de stad der paleizen, dat men daar danste op
een vulkaan. Dat slechts een tiental jaren na zijn bezoek een
opstand in dit land zou uitbarsten, die het Britsche gezag in het
land van den Grooten Mogol aan een zijden draad deed hangen,
't Was de militaire opstand van het jaar 1857, waarin Britsche
vastberadenheid en volharding ten slotte de overhand behielden
op Indisch fanatisme, en waarbij men een der inheemsche vorsten
hoorde zeggen: „Die Engelschen weten nooit wanneer zij versla
gen zijn".
In Juni 1847 kwam v. Gagern in Den Haag, werwaarts zijne
rapporten hem waren voorafgegaan, en confereerde er met den
minister van koloniën over de uitkomsten van zijne zending. Een
tijdgenoot getuigde daarvan: „Les résultats en ont été des plus
satisfaisants. et depuis et encore ses rapports servent comme de
donnés sürs et de jalons pour se tracer une bonne route". Evenwel
zou die lof niet onaangevochten blijven. Hoewel zijne Memorie
over de verdediging van Java bij koninklijk besluit van 1853 ter
opvolging werd aanbevolen, werden de zwakke punten daarin door
de latere kritiek uitvoerig aangetoond, en zelfs de blunder s.
Ook in zijn stelsel werden de reeds voltooide, daarom niet minder
nuttelooze versterkingen van het vorige (van 1*834) behouden;
en van zijn plan om het leger te velde voor de helft te rekruteeren
uit de (weinig bruikbare) bataljons van Madoera en de Vorsten
landen, of de niet veel bruikbaarder pradjoerits, werd o.a. gezegd:
„Hoe de generaal von Gagern in die gebrekkige organisatie
eene verbetering van het gehalte van het actieve leger heeft kunnen
zien, is nimmer duidelijk geworden. Men kan daarvoor de verkla-
365