7. UIT DE PRACTIJK. Vlieg-ervaringen. Reeds eerder werd er in dit tijdschrift op gewezen, hoe het vliegen in Indië aan het kunnen van onze vliegeniers onder som mige, vaak niet te voorziene weersomstandigheden, hooge eischen stelt. Betrof het toen de moeilijkheden, welke een gevolg waren van zich in korten tijd opstapelende wolken-massa's, op den 20sten April j. 1. ondervonden enkelen onzer vliegeniers en hunne passagiers, dat ook in de meestal zoo rustige tropische atmos- pheer zich geweldige woelingen kunnen voordoen, van welker bestaan de zich op de aarde bewegende mensch niet het gering ste vermoeden heeft. Op dien dag keerden de luitenants-vliegenier Kiipfer, Duynstee en Moll van het vliegveld Tjililitan (bij Batavia) naar Andir terug. Op de noordgrens van de Preanger Regentschappen werd over de G. Sanggaboeana langs de Z. W. zijde van de Boerangrang gekoerst om daarna in meer Zuidelijke richting naar Andir te vliegen. Boven het Preanger bergland en vooral nabij de hellingen van den Boerangrang werden de vliegtuigen op niet bepaald zacht zinnige wijze door het luchtruim geslingerd. Herhaa'delijk had men heftige „remous" klappen te verduren, waarbij de toestellen plotseling 30 a 40 meter omlaag stortten. De le luitenant-vliegenier Wegner, die eveneens dien dag van Tjililitan naar Bandoeng terugkeerde, melde het volgende „Van Tjililitan naar Bandoeng terugkeerende bevond ik mij met „de H. 130 om 2 uur 5 min. n. m. nabij het noodlandingsterrein „Tambakan, op een hoogte van 6600 voet. Vanaf Batavia had ik „met sterken wind in den rug gevlogen. Om den Tjiaterpas te „kunnen overtrekken moest ik mijn koers in Z. richting veranderen „en kreeg daarbij den wind dwars in de vliegrichting. Om het „afdrijven in O. richting zooveel mogelijk te voorkomen zette ik „den motor vol open en vloog met 80 miji's vaart in de richting „van den Tangkoeban-Prahoe. Bij Segala-Herang kwam ik in „een remous, zóó hevig als ik in mijn 4-jarige vliegeniersloop- „baan nog nooit had meegemaakt". „Het toestel slingerde geweldig, maakte links dan rechts een „halve „roll" (draaiing om de lengteas), kreeg snelheden tot 110 „mijl om dan plotseling weer tot „stallen" over te gaan. 383 Men zegt dat een toestel „stallt" als het met den neus naar boven recht omhoog wordt getrokken. Het verliest daardoor zijn snelheid en valt dan voorover omlaag. Als het toestel in zijn val weer voldoende snelheid heeft gekregen kan het in horizontalen stand worden teruggebracht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 47