Red. 388 Er ligt een principieel verschil tusschen het enkele van den Heer Boerstra en het vele van den Heer Ferwerda. Zijn er slechts enkele punten buiten Java die van zoodanig belang zijn, dat de vijand daarvoor, en alleen daarvoor bij voorbaat een oorlog met cns in den koop neemt, dan wordt het mogelijk die punten krachtig te bezetten. Het leger zal hierbij een overheerschende positie innemen, terwijl de vloot dan voor de handhaving tegen eenvoudige neutraliteitsschendingen in het overige deel van den archipel zal hebben te zorgen. Zijn er daarentegen vele punten, dan valt krachtige bezetting daarvan buiten ons vermogen, zoodat voor een deel dezer mogelijkheden van ernstige neutra- liteitsschending de vloot zal moeten worden aangewend, aannemende althans dat een vloot, die daartoe in staat is, binnen ons vermogen ligt. Wij kunnen hier op dit geschilpunt niet dieper ingaan. Er zit heel wat meer aan vast, dan in dit korte bestek kan worden vermeld. Bovendien houdt dit vraagstuk ten nauwste verband met factoren, die zich niet leenen voor openbare bespreking, zoodat een afdoende belichting op deze plaats niet gegeven kan worden. Maar wel achten we het mogelijk om, rekeninghoudende met alle factoren, bij gesloten deuren afdoende uitsluitsel te krijgen op de vraag of het nu enkeleof „velé" moet zijn. Eene oplossing van het defensievraagstuk zal dus hierop niet behoeven af te stuiten. Het kostenvraagstuk, dat vervolgens door den spreker wordt behandeld, houdt, zooals we aan het slot zullen aangeven, met het voorgaande ten nauwste verband. Hij acht het gewenscht om eerst de financieele mogelijkheden onder de oogen te zien om dan daarop een stelsel van verdediging te bouwen. Doelstelling en financieel kunnen moeten dus de basis vormen bij het op bouwen van de weermacht. Behalve een doelstelling moet der Regeering voor oogen staan, wat zij aan defensie doeleinden wenscht te besteden. Een volkomen juist standpunt, wanneer ten minste niet stugweg wordt vastgehouden aan een bepaalde som, doch met ernst en groote offervaardig heid de grens wordt vastgesteld tot waar we kunnen gaan, zonder tot een economische ontwrichting te geraken. Het gaat hier nl. om de vraag: „Willen wij Indië voor ons probeer en te houden of niet?" De spreker komt dan, na beschouwingen te hebben geleverd over de door hem wenschelijk geachte samenstelling sterkte en organisatie van dezeemacht tot de volgende meeningsuiting „Wat de kosten van het Indische leger betreft is mij medegedeeld, dat een bedrag van 50 millioen noodig zou zijn voor dat leger, met het oog op de handhaving van rust en orde in den Archipel. Wanneer ik nu reken op een bedrag van ongeveer 40 millioen guldens, het welk voor Marine noodig zou zijn, en voor de verdere uitrusting van het leger om het te moderniseeren en zoo geschikt mogelijk te maken voor den strijd met den B. V. jaarlijks 20 a 25 millioen, dan komen de weermachtsuitgaven van Indië op 110 a 115 millioen". Wij achten ons niet volkomen bevoegd om het bedrag van 40 millioen voor de vloot te beoordeelen, maar we zijn van meening dat met een budget van totaal 75 millioen gulden voor het leger een bevredigend resultaat zal zijn te ver krijgen. Dit bedrag beteekent een verhooging van ongeveer 12 millioen ten opzichte van de huidige uitgaven voor oorlog. Met een dergelijk bedrag, bij voorkeur verhoogd tot 15 millioen, zal het mogelijk zijn de verdediging van de enkele kritieke punten in de buitengewesten op behoorlijke wijze te organiseeren, terwijl er dan ook nog het noodige over zal blijven, Dit is blijkens het begrootingsontwerp 1927, dat thans in den Volksraad in behandeling is, inderdaad vrijwel het geval.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 52