Waar ten slotte het intellect, de wetenschappelijke ontwikke
ling en de niet meer vereischte hooge moreele eigenschappen
verre achter zullen blijven bij wat wij thans als gemeen goed in
het officiers-korps aanschouwen en waardeeren, daar zal de
toekomstige politieofficier bij aankomst in Indië zijn intrede
doen in een gansch ander milieu dan tot dusverre het geval is.
Zijn maatschappelijke positie zal worden verlaagd.
Van een zich „ebenbürtig" voelen met welke andere officieren
ook in moeder- en buitenland, is geen sprake.
Het ontbreken van het samenstel van militaire begrippen,
welke zoo broodnoodig zijn tot instandhouding van een intègre
en voor zijn taak berekend officierskorps, zal niet nalaten een
ongewenscht effect op den troep te weeg te brengen.
Want nog altijd is waar gebleken en a fortiori geldt dit voor
een staand leger, dat de geest van het leger wordt beheerscht
door die van het officierskorps.
Meent men nu dat een dergelijk korps, dat intellectueel, moreel
en wetenschappelijk zoo zeer ten achter zal komen te staan, te
eeniger tijd in staat kan worden geacht tot een vruchtbare
samenwerking met hooge ambtenaren in andere takken van dienst;
dat men, zoo de noodzaak en de omstandigheden daartoe dringen,
aan de leden van dat korps tijdelijk hooge civiele functies kan
opdragen
Wie van hen zal in tijden, dat de staat van oorlog, c. q. van
beleg in een of andere streek wordt afgekondigd, het heft in
handen kunnen nemen
Zal dat korps mannen kunnen voortbrengen als Van Heutsz,
Van Daalen, Swart, Colijn et tutti quanti
Mannen, die de hoogste sporten van den maatschappelijken ladder
hebben bereikt en de hoogste bestuursfuncties hebben vervuld?
Men kan er niet op bouwen, dat de omstandigheden in deze
koloniën nimmer meer die wending zullen nemen, dat een beroep
op dergelijke figuren overbodig wordt. Laten wij ons niet in
slaap sussen door een paar decenniën van betrekkelijke rust.
De geschiedenis dezer gewesten maant tot voorzichtigheid.
Bedenkelijker achten wij het dat het politie-leger niet in staat
zal zijn met succes den strijd aan te binden tegen wat wij voor
kort pleegden te noemen den Inlandschen vijand; alzóó niet
tegen den Atjeher.
Deze onze bewering zal menigeen vreemd in de ooren klinken.
Wij hebben echter slechts den blik te wenden naar de ge
wapende politie, waaraan het leger dikwijls zijn beste officieren
heeft afgestaan, om de juistheid van onze uitspraak te toetsen.
Acht men deze met hun manschappen in staat een expeditie
te leiden en tot een goed eind te brengen, een contre-guerilla
te voeren of, om actueel te blijven, het verzet in Kloeët op Atjèh
te breken?
412