worden geacht dat we naar onze meening met het stelsel Lambooy
op den verkeerden weg zijn.
Voor Holland is men dan weliswaar vooruitgegaan en is de
zoo noodige eenheid bereikt, voor Indië wordt de bestaande
tweeslachtigheid nog verergerd.
Overeenkomstige beschouwingen troffen we ook aan in een
artikel in de Haagsche Post van 24 April j. 1.
Onze geestverwant schrijft daarin o. a. het volgende
„Nu maakt het bij allen, die ook maar eenigszins ingewijd zijn
in de militaire vraagstukken, geen punt van twijfel uit dat de
beide onderwerpen instelling van een departement van lands-
defensie en splitsing der Staatsmarine onafscheidelijk aan elkaar
verbonden zijn.
Samenvoeging der beide departementen heeft alleen zin, indien
de Marine gesplitst wordt en dus zoowel de Hollandsche als de
Indische Marine komen kan onder het Departement, dat hier of
voor Indië de verdediging voorbereidt. Samenvoeging van het
maritieme deel der Indische verdediging met de geheele Holland
sche defensie is zoo weinig rationeel, dat zij in den laatsten tijd
door niemand zelfs maar te berde wordt gebracht".
Toch schijnt dit thans in de bedoeling te liggen. De minister
voor de landsdefensie in Holland zal dus, en wel tezamen
met den minister van koloniën, ook invloed uitoefenen op de
Indische defensie. Het is ons nog steeds onverklaarbaar hoe men
voor de leiding van een zoo belangrijk onderdeel van onze staats
taak een dergelijke tweeslachtige oplossing durft te aanvaarden.
Dan voelen we nog meer voor het theoretisch zuivere denk
beeld door den gewezen luit.-kolonel der Genie van het Indische
leger D. Merens, in het Meinummer van de Gids, voorgestaan.
Deze schrijver wenscht nl. Holland en Indië, voor wat de defen
sie betreft, tot een geheel te vereenigen en daartoe één Departe
ment van Rijks Weerbaarheid in te stellen.
Bij dit stelsel zit althans de logische grondgedachte van onge
deelde verantwoordelijkheid voor. Het zal daarbij niet mogelijk
meer zijn, dat voor de Indische defensie de tweeslachtige toestand
van twee koetsiers op een bok blijft voortbestaan.
Toch meenen we dat we er ook met het stelsel Merens hoe
zuiver het in theorie ook moge zijn niet kunnen komen.
Voor het voeren van een „Imperial defence" voor de zoo zeer
gescheiden deelen van het Koninkrijk der Nederlanden is het toch,
afgescheiden van andere bezwaren, die voor ons aanvaarding van
het stelsel Merens ongewenscht maken, in de eerste plaats noo-
dig, dat de verbinding tusschen die gescheiden deelen
in tijden van gevaar, zij het dan ook slechts eenigermate, ver
zekerd zij. Dit nu is, gezien onze zoo zeer bescheiden positie in
462