Men voelt hier, dat die geldelijke consequenties, en dan alleen voor zoover betreft het moederland, den hoofdrol spelen de te verkrijgen bezuiniging .schijnt den doorslag te moeten geven terwijl de vraag op welke wijze de defensie zoowel van Holland als van Indië het best wordt gediend, bij dit blad min der zwaar schijnt te wegen. Meer instemming ontvangt minister Lambooy van den chris- telijk-historischen Nederlander, welk blad blijkbaar niets van de splitsing der staatsmarine moet hebben, hetgeen uit de' volgende aanhaling kan blijken „Dit feitelijk loslaten van de splitsingsgedachte kan niet anders dan toejuiching vinden bij allen, die eenig besef hebben van de nationale beteekenis van de Nederlandsche Marine, ook in vre destijd vooral ook in dagen van onrust, gelijk de wereld gedu rende alle eeuwen er vele heeft geteld." Bij het lezen van deze woorden meenen we te moeten con- cludeeren. dat dit blad zich niet heeft kunnen vrijmaken van het geheele complex van gevoelsoverwegingen, dat in dit vraagstuk reeds zoo vaak de plaats van argumenten heeft ingenomen. Dat dit blad dit onderwerp onvoldoende beheerscht, zou overigens kunnen biijken uit ondervolgende aanhaling, welke de strekking heeft te opponeeren tegen de voorgenomen instelling van het departement van landsdefensie. „Op het Departement van Marine rust drieërlei taak. Ie. Medewerking aan de verdediging van Europeesch Nederland. 2. Verdediging van ons koloniaal gebied in Azië en Amerika. 3e. Handhaving onzer positie als koloniale en maritieme mogendheid. Bestond alleen het eerstgenoemde deel der taak van de Marine, tegen opheffing van het afzonderlijk Departement mocht weinig bezwaar worden gemaakt. Er zou vermoedelijk meer vóór dan tegen pleiten. Maar de verdediging van ons koloniaal gebied en in het algemeen de handhaving van onze geëerde positie in vreemde landen en zeeën, het diplomatieke en imponeerende werk, waar toe de Marine het onwaardeerbaar instrument is, dit alles vraagt een mentaliteit, een oefening, een kennis en ervaring, die geheel anders zijn dan hetgeen, waartoe de officier van het landleger wordt gevormd en geroepen Daarbij eischt de Marine groote technische kennis en vaardigheid. Die het niet goed en grondig geleerd heeft, kan niet oordeelen over hetgeen van een modern oorlogs vaartuig wel of niet kan worden verwacht of gevergd."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 57