Intusschen betreuren we het, dat dit orgaan van een belang
rijke politieke partij blijken geeft van zoo weinig deskundig inzicht
in het vraagstuk der Indische defensie. Men moet met dit voor
oogen zelfs gaan vreezen voor de beslissing die door de kamers
ter zake zal worden genomen.
Zooals we reeds schreven is er voor ons in de uitspraken van
Minister Lambooy iets onverklaarbaars. Dit is blijkbaar niet het
geval met den bekenden maritiemen medewerken van het Alge
meen Handelsblad, Marin. Deze schrijver die, zooals be
kend, steeds ten krachtigste heeft gepleit voor doorvoering van
de splitsing en mogelijk in de tale der politiek beter geschoold
is dan wij, is door de mededeeling van den minister, dat het
niet in de bedoeling ligt het begrip van een onverdeelde marine
los te laten, in het geheel niet uit het veld geslagen en leidt
zelfs uit de wijze waarop deze mededeeling werd gelanceerd en
al het verdere dat in andere mededeelingen daarom heen werd ge
vlochten af, dat in beginsel tot splitsing besloten is.
In zijn artikel „De eerste stap", .voorkomende in laatstver-
meld blad (nummer van 15 Mei) schrijft hij nl.
„Van de maatregelen, door den Minister van Marine a. i. aan
gekondigd in de memorie, die hij ter zake van de reorganisatie
der zeemacht aan de Tweede Kamet heeft doen toekomen, achten
wij verreweg den belangrijksten, dat een deel van het Europeesche
beroepspersoneel bestemd zal worden, om meer in het bijzonder
dienst te doen op de vloot in Indië. Eindelijk dus wordt
van Regeeringszijde de eerste concrete wijziging in de bestaande
regeling voorgesteld, die in de richting der splitsing wijst,
eindelijk wordt met een daad erkend, dat zonder onderlinge los
making, in welken vorm dan ook, van het Europeesche marine
personeel in Indië en in Nederland een militair en financieel
doelmatige organisatie der zeemacht niet te bereiken valt.
Zeker, ook nu nog wordt die erkenning zorgvuldig verpakt.
Het ligt niet in de bedoeling, zoo wordt gezegd, het begrip eener
onverdeelde Nederlandsche marine los te laten, een splitsing
van het personeel over de geheele linie wordt in de eerstvolgen
de jaren vermeden, en er wordt op gewezen, dat minder be
hoefte zal bestaan aan het instellen van afzonderlijk Indisch per
soneel naarmate ruimer gebruik wordt gemaakt van de gelegen
heid, die geopend zal worden, om vrijwillig langer dan den
voorgeschreven tijd in Indië te blijven een stok achter de deur,
waarvan wij vreezen, dat de moreele uitwerking niet bijster groot
zal zijn. Maar al die kalmeerende verzekeringen ten spijt, valt
het feit niet weg te praten, dat de één- en ondeelbaarheid van
het Europeesche marine-personeel, zoolang een der hoeksteenen
van het geheele gebouw, in beginsel wordt prijs gegeven, dat