1. Het kompas.
2. Terreinvoorwerpen.
3. Vuurtorens met of zonder schitterlichten, welke het den
bestuurder mogelijk maken zijn plaats te bepalen.
4. Kaarten.
5. Hemellichamen.
6. Verschillende instrumenten op het instrumentenbord, n. 1.
horloge, snelheidsmeter, draaiverklikker (turn indicator), gyrocly-
nometer, gyrorector, dieptelood, enz.
Al deze hulpmiddelen moeten in onderling verband worden
gebezigd, opdat zoodoende een controle ten opzichte van elkaar
wordt verkregen.
Kans op succes is alleen te verwachten indien men de
besturing en navigatie in de lucht ten volle beheerscht.
Vuurtorens kan men in 2 klassen indeelen, nl. die, welke op
geschikte hooge punten zijn opgericht om den bestuurder bij
overlandvluchten het orienteeren te vergemakkelijken en die, wel
ke in de nabijheid van een landingsterrein zijn geplaatst om den
bestuurder dit terrein te kunnen doen terugvinden.
De bestuurder van een vliegtuig zal, om in de duisternis zijn
plaats te kunnen bepalen, in hooge mate rekening moeten hou
den met verschillende lichten die zich aan hem zullen voordoen.
Een zorgvuldige bestudeering van de rangschikking der lichten
op bepaalde plaatsen moet daarom op verschillende tijdstippen
plaats hebben. Elke stad, groote fabriek, onderneming, enz heeft
een kenmerkende rangschikking zijner lichten en kan dus daardoor,
evenals door zijn vorm en algemeen voorkomen, worden herkend.
Teneinde botsingen in de lucht te voorkomen, moeten de vlieg
tuigen, ten behoeve der navigatie, worden voorzien van een ver
lichting, welke brandende wordt gehouden zoolang de bestuurder
over terreinen vliegt, welke door eigen strijdkrachten zijn bezet,
tenzij de tactische toestand anders eischt.
Als navigatieverlichting wordt dezelfde gebezigd als internatio
naal voor het luchtverkeer is vastgesteld. De „internationale
bepalingen betreffende de lichten" zijn, voor zoover hier van
belang, de volgende
1. De bepalingen betreffende de lichten moeten worden nage
komen bij elke weersgesteldheid van zonsondergang tot zonsop
gang; gedurende dien tijd mogen geen andere lichten, welke
aangezien kunnen worden voor de voorgeschreven lichten, worden
getoond. De voorgeschreven lichten mogen niet verblindend zijn.
2. Een vliegtuig, dat zich in de lucht bevindt of zich door
eigen kracht over den grond of op het water voortbeweegt, moet
de volgende lichten voeren:
a. Aan de voorzijde een wit licht, zoodanig ingericht, dat het
onafgebroken naar voren schijnt in een sector met een hoek
van 220°, welke hoek midden door wordt gedeeld door het
verticale vlak door de lengteas van het vliegtuig. Dit licht
521