Ten eerste zal een groot vliegterrein gebiedend noodzakelijk
zijn, daar het eigenlijke landingsterrein een vrij en laag inkomen
voor landende vliegtuigen moet waarborgen.
Ten tweede zullen de benoodigde inrichtingen voor verlichting
van landingsterreinen en vliegtuigen geheel betrouwbaar moeten
zijn, zoodat weigeren van de verlichting uitgesloten is (reserve).
Ten derde is een goed functioneerende meteorologische en
radiodienst voor het maken van overlandvluchten onmisbaar.
De zichtbaarheid.
Om bij duisternis te kunnen vliegen zullen in de eerste plaats
de atmosferische omstandigheden van dien aard moeten zijn, dat
men kan zien; anders is het onmogelijk op te stijgen, de doelen
te onderscheiden die men wil bereiken en wederom te landen.
Nachtelijke atmosferische omstandigheden, welke somtijds het
zien geheel kunnen beletten, vormen dus het grootste bezwaar
voor den vliegenier, grooter dan die, welke in den weg gelegd
zouden kunnen worden door de vijandelijke zoeklichten, artillerie,
mitrailleurs en nachtjachtvliegtuigen.
In verband met het bovenstaande zou de uitvinding van een
geheel betrouwbare automatische stabilisator, die naar willekeur
door den bestuurder zou kunnen worden toegepast of niet, het
nachtvliegen zeer vereenvoudigen.
Wat ziet men b ij duisternis van uit een vlieg
tuig?
De mate van zichtbaarheid der aardoppervl. vanuit een vliegtuig
is bij duisternis buitengewoon veranderlijkzij hangt geheel af
van de meerdere of mindere helderheid van de atmosfeer en de
verlichting door de maan.
Vooral mist heeft een zeer grooten invloed.
In 1918 waren bijv. in Champagne de navolgende aantallen
nachten gunstig voor het vliegen bij duisternis
In Mei en Juni gemiddeld 12 per maand, in Januari, Juli en
Augustus 10, in April, September en October 8 en slechts 6 in
Februari, Maart, November en December.
De winternachten gaven echter een beter rendement omdat zij
langer duurden.
Vuurtorens en groote vuren kunnen op zeer grooten afstand wor
den gezien en bij duisternis beter dan bij maanverlichte nachten.
Zelfs op heldere maannachten zal men details nooit
scherp kunnen onderscheiden, maar slechts vage omtrekken
zien. Boomen zijn zeer hinderlijk bij het waarnemen, niet
alleen door dekking tegen gezicht, maar vooral door hun schaduw.
Bij laagstaande maan moet er voor gewaakt worden zich niet te
vergissen, omdat de schaduw kan worden aangezien voor een
terreinvoorwerp.
Gedurende n i e t-m i s t i g e maannachten, is de zichtbaarheid
zeer goed (van 10 tot 15 K. M. op 2000 M. hoogte boven den
beganen grond).
527