belastingen, arrestaties, enz. noodzakelijk en nuttig geacht moest
worden, terwijl anderzijds het beginsel werd voorgestaan, aan de
bevolking na al de onrust en beproevingen, die de bendenoorlog
met zich gebracht had, zooveel mogelijk rust te geven, opdat
zij zich weer zou kunnen herstellen.
Voor beide gezichtspunten zijn theoretisch vele pro's en con
tra's aan te voeren; in de practijk zal echter een weg tusschen deze
uitersten te kiezen zijn. De tijds- en plaatselijke omstandigheden
zijn zoo verschillend en heterogeen, dat vaste regels moeilijk
kunnen worden vastgesteld. Wat heden goed is, behoeft het
morgen nog niet te zijn, en wat voor de eene streek juist is,
kan in een andere falikant verkeerd blijken.
Aan het beleid van den plaatselijken civiel en militair bestuurder
dient als regel, binnen de grenzen van de door den gewestelijken
bestuurder aan te geven richtlijnen, de noodige vrijheid te worden
gelaten.
Hier zij slechts als hoofdbeginsel vermeld, dat m. i. voor altijd
en voor alle, in het bijzonder echter voor pas gepacificeerde en
primitieve streken, de troep het gezagsinstrument in hoogste
en laatste instantie is; hij behoort voor dat doel een gevechtstroep
te blijven, en daarom op militaire wijze te worden geoefend,
geïnspireerd en ingezet.
Zijne taak voor de handhaving van orde en rust behoort in de
eerste plaats preventief te zijn; er dient niet te dikwijls een
wissel op zijn prestige getrokken te worden door hem te gebruiken
voor politioneele werkzaamheden, die ook door andere bestuurs
organen gedaan kunnen worden. De militaire esprit, die op
onverwachte oogenblikken zoo bitter noodig zou kunnen zijn,
verslapt door dagelijksch politioneel werk.
M.i. zijn de adathoofden de aangewezen organen, die primair
voor de handhaving van orde en rust behooren te zorgen,
gelijk zij dit vroeger vóór de vestiging van ons bestuur toch
ook behoorden te doen, zij het dan ook op hun manier.
Ons bestuur heeft hen in hun functies gehandhaafd en mag
daarom eischen, dat zij hun taak, om voor orde en rust te
zorgen, ook verder zullen verrichten, maar nu beter dan
vroeger, daar zij worden geleid en gesteund door het bestuur.
Geduld en nogmaals geduld is er voor noodig. Maar met den
tijd lukt het wel, en de bestuurder heeft er voldoening van.
In mijn practijk als civiel en militair bestuurder der Gajo Loeös,
stelde ik, nadat in 1914 eindelijk een toestand van orde en rust
was verkregen, de adathoofden in de eerste plaats voor de
handhaving daarvan in hun adatgemeenschap aansprakelijk en
als regel met succes. Langzamerhand kregen zij daarvoor be
langstelling en verantwoordelijkheidsgevoel.
Uit den aard der zaak is het, om de handhaving van orde
en rust van de hoofden te kunnen eischen, een onmisbare
voorwaarde, dat zij ook de werkelijke legitieme adathoofden zijn,
533